Tot en met 24 maart was in het Gemeentemuseum Den Haag Femmes Fatales, Sterke vrouwen in de mode te zien. De expositie reist nu door naar het Modemuseum in Hasselt waar deze opent op 13 april als ‘Wonder Women’. Wist je dat…
In 1675 voltrok er zich een kleine moderevolutie in Parijs, toen de vrouwelijke wollennaaisters (‘couturières’) zich verenigden in een eigen gilde. Gilden waren traditioneel mannenbolwerken, die regels opstelden voor het eigen vak. Zo hadden de mannelijke kleermakers (‘tailleurs’) bepaald dat zij de enige waren die met balein mochten werken, dat gebruikt werd in bijvoorbeeld rijglijven en hofjaponnen. De vrouwelijk naaisters zorgden er echter binnen een eeuw voor, dat zij steeds meer macht kregen. Aanvankelijk mochten zij allen vrouwenkleding maken (behalve de hofjapon) en kinderkleding (voor jongens tot een jaar of 7), maar stap voor stap wisten zij het terrein van de mannelijke kleermakers te veroveren op het gebied van de productie van vrouwenkleding. In 1781 werd zelfs vastgelegd in Parijs dat de vrouwelijke naaisters voortaan het monopolie van de vrouwen- en kinderkleding zouden hebben, terwijl de mannelijke kleermakers zich ‘slechts’ met de kleding van mannen mochten bezighouden.
Rose Bertin wordt vaak de modemaaktster van koningin Marie-Antoinette genoemd. Maar in werkelijkheid was zij een marchande de mode. Dat was een beroep dat een grote vlucht nam in de tweede helft van de 18de eeuw. Marchandes de mode waren doorgaans vrouwen, verenigd in een eigen gilde. Zij maakten geen kleding of accessoires zelf, maar handelden erin. Hun specialiteit was mooie toevoegingen te doen aan japonnen en andere kledingstukken van de dames, zoals bijvoorbeeld het sierschortje bij deze japon (zie foto). Zij werkten dus als een soort stylisten. De marchandes de modes beschouwden hun werk als een beroep waarvoor grote creativiteit nodig was. De invloed van Rose Bertin was groot. Om die reden werd zij wel de ‘minister van mode’ van Marie-Antoinette genoemd.
Charles Frederick Worth wordt gezien als de eerste couturier. Hij bouwde een groot modehuis op in Parijs en schreef dames voor wat zij moesten dragen. Hij noemde zich bewust geen kleermaker (tailleur) maar ‘couturier’, afgeleid van het Franse woord voor ‘naaister’: couturière. Worth benadrukte dat zijn werk vooral creatief was. Dit in tegenstelling tot het werk van de 19de-eeuwse kleermakers, die toen vooral als vakmannen werden gezien, waarbij techniek hoger gewaardeerd werd dan eventuele eigen creatieve inbreng. Om zijn ‘kunstenaarschap’ te onderstrepen ging Worth als eerste zijn signatuur aanbrengen in zijn kleding in de vorm van een ingeweven handtekening in de tailleband van zijn creaties. Dit werd overgenomen door latere couturiers en de eerste vrouwelijke ontwerpers in hun couture.
In de jaren 1910 en 1920 waren er veel modehuizen in Parijs die opgericht waren door vrouwelijke ontwerpers. De naam Coco Chanel zegt ons allemaal wat, maar velen van hen zijn nu veel onbekender. Dat geldt voor twee modehuizen opgericht door zusjes: Callot Soeurs en Boué Soeurs. De zusjes Callot waren Marie Callot Gerber, Marthe Callot Bertrand, Regina Callot Tennyson-Chantrell and Joséphine Callot Crimont. In de jaren ’20 hadden zij behalve hun modehuis in Parijs ook filialen in Nice, Biarritz, Buenos Aires en London. Bij hen werkte Madeleine Vionnet in haar jonge jaren. Zij benadrukte het belang van haar leertijd bij de Callot Soeurs. “Without the example of the Callot Soeurs, I would have continued to make Fords. It is because of them that I have been able to make Rolls-Royces.” De zusjes Boué waren Sylvie Montegut en barones Jeanne d'Etreillis, die het modehuis hun meisjesnaam gaven. Zij maakten romantische jurken met veel kant en bloempjes van lint. Zij waren ondernemend en openden in 1915 een filiaal in New York.
In de jaren 1910 en 1920 werden veel vrouwelijke ontwerpers bekend onder hun eigen naam, met een eigen modehuis. Een van hen was Jeanne Lanvin, die naast onderneemster ook ongehuwde moeder van een dochtertje was. Zij was trots op haar dochter en liet een foto van haar dochter en haar bewerkten tot het beeldmerk van haar bedrijf, dat het tot op de dag van vandaag is gebleven.
Elsa Schiaparelli was de eerste die themacollecties presenteerde. Hier zie je ontwerp uit haar bekende Circus-collectie uit 1938 bevatte stofontwerpen met Circus-elementen, maar ook waren er fraaie knopen in het thema, evenals bijpassende accessoires en hoeden. In de jaren dertig ontwikkelde zich het zogenaamde ‘restaurant dressing’. Er werden foto’s gemaakt van beroemde mensen in restaurants, zittend gefotografeerd, waardoor de aandacht vooral uitging naar de bovenzijde van hun kleding. De modeontwerpers hielden hier rekening mee, door vooral bij bijvoorbeeld korte avondjasjes de mooiste elementen toe te voegen, want juist die werden gefotografeerd als je zat in een restaurant.
Coco Chanel was de personificatie van de jonge moderne vrouw in de jaren ’20. Toch dateren twee van haar meest bekende ontwerpen uit de naoorlogse periode. De 2.55 schoudertas (februari 1955) en het ‘Chanel-pak’. Dit laatste mantelpak was een voorbeeld van een ontwerp waarbij Coco Chanel veel aandacht besteedde aan draagcomfort. De rok is een wikkelrok, en bij het jasje hield Coco Chanel altijd veel ruimte bij de arminzet, zodat je hierin makkelijk kon bewegen. Ook de schoudertas is met een praktisch doel ontworpen: door de (verlengde) schouderband kon je de tas dragen met de handen vrij.
Rei Kawakubo presenteert sinds de jaren ’70 haar collecties in Parijs met de naam ‘Comme des Garçons’, wat letterlijk betekent ‘net als de jongens.’ Nog steeds ontwerpt zij eigenzinnige collecties, waarbij zij heel duidelijk is over wie haar doelgroep is: “Ik maak kleren voor vrouwen, die zich niet laten leiden door wat hun echtgenoot denkt.”
Phoebe Philo ontwierp 10 jaar lang sucessvolle collecties voor Céline. Zij maakte tijdloze kleding van goede kwaliteit, die zeer geliefd was onder haar vrouwelijke clièntele. Zij werd opgevolgd door Hedi Slimane, die met zijn eerste collectie een compleet andere koers inzette: krap, bloot, sexy, heel anders dan de creaties van Philo. Het resultaat? Een online protest-actie: ‘Bring Back Philo’. En de tweede collectie van Slimane voor Celine (inmiddels zonder é) kreeg een ander karakter dan zijn eerste collectie voor het label.
Iris van Herpen blijft verrassen met nieuwe materialen en technieken die zij toepast in haar ontwerper. De eerste ontwerpen met 3D-prints waren hard, maar inmiddels is het ook mogelijk tot zachte en beweeglijke vormen te komen met 3D-print. Een voorbeeld is deze mantel uit de Wilderness Embodied collectie, hier getoond door model Eveline Hall, tijdens onze photoshoot met fotografenduo Petrovsky & Ramone. Omdat we nieuwsgierig waren hoe zwaar het kledingstuk eigenlijk is, hebben we het gewogen. Het blijkt 13 kilo te wegen!
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie