Tijdens de negentiende en twintigste eeuw speelde fijn handwerk een belangrijke rol in het naaionderwijs. Niet alleen fijn handwerk maar ook coupe en het vervaardigen van kleding-illustraties werden als een belangrijke vaardigheid gezien. Al deze oefeningen werden verzameld in schriften en albums waarvan een aantal te vinden zijn in de collectie van MoMu – Modemuseum Antwerpen.
Tijdens de negentiende en twintigste eeuw speelde fijn handwerk een belangrijke rol in het naaionderwijs. Studenten leerden diverse naai-, borduur-, haak-, en breitechnieken en voerden deze uit op kleine oefenlapjes. Soms werden ze samengesteld tot grotere pronklappen of souvenirs de ma jeunesse. In andere opleidingen werden ze verzameld in een zogenaamd album d’ouvrage of handwerkalbum. Opleidingen snit en naad bestonden echter niet enkel uit naaioefeningen. Studenten leerden ook modieuze kledingstukken analyseren en er een patroon voor opstellen, ze leerden mode-illustraties vervaardigen, en ze bestudeerden historische klederdracht als bron van inspiratie. MoMu – Modemuseum Antwerpen bewaart schriften en albums, waarin we dit alles terugvinden.
In 1865 stelde Mlle Tessaro, leerling van het Pensionnat des Dames de l’Union du Sacré Cœur van Hoegaarden, een album samen uit diverse naai-, brei-, haak-, borduur- en stopoefeningen, die ze op blauw papier vasthechtte. Haar album bevat ook diverse miniatuurkledingstukken, die haar toelieten om technieken voor het vervaardigen van kleding te oefenen op schaal: het inzetten van een mouw, de afwerking van een kraag, het creëren van volume door plooien en coupenaden. Na het afstuderen zou dit album dienen als bewijs van de vaardigheden die ze tijdens haar opleiding verworven had. Een ander mooi voorbeeld van een album d’ouvrage is het vroeg twintigste-eeuwse album van Maria Bellens-Verreydt, vol naai- en borduuroefeningen voor het maken van lingerie. In deze oefeningen is een evolutie op te merken van basisvaardigheden tot complexere technieken: van eenvoudige feston- en kettingsteken tot fijn geborduurde initialen en motieven, van het maken van knoopsgaten tot het inzetten van kant, van het borduren op katoen tot het borduren op zijde. Interessant is ook dat sommige oefeningen verschillende stadia van compleetheid tonen en ons op deze manier iets bijleren over de gebruikte technieken.
Rond het midden van de twintigste eeuw waren handwerkalbums nog steeds gangbaar in het naaionderwijs. Zo vulden Andrea De Block en Emmy Van Aken hun respectievelijke albums met oefeningen voor smokwerk, knoopsgaten, lovertjesborduurwerk, manchetten, diverse zakken, incrustaties of inzetsels, en decoratieve stiksels. Bovendien voegde Emmy Van Aken bij enkele oefeningen een tekening toe die illustreert hoe de techniek op een concreet kledingstuk toegepast wordt.
Coupe of het tekenen en snijden van patronen was een ander essentieel onderdeel van naaiopleidingen. In een cahier of album de coupe hielden studenten notities bij over het opstellen en aanpassen van patronen voor modieuze kledingstukken. Deze schriften zijn niet enkel een fascinerende bron over het naaionderwijs, maar ook over de mode van deze periode. Zo illustreert een pagina uit het tijdschrift La Mode Illustrée enkele kenmerkende elementen van het modieuze silhouet omstreeks 1900: het lijfje met lange mouwen en hoge kraag voor dagelijkse kleding, de lamsboutmouw of manche gigot (centraal), en de klokrok of jupe cloche (rechts onder) waaronder men één of meerdere onderrokken met volants droeg. Al deze elementen zijn terug te vinden in de cahiers de coupe van Maria Jacobs, Rachel Keulenaer en Louise Legrand, gemaakt omstreeks 1900.
Daarnaast vinden we in de schriften van deze leerlingen ook enkele typische kledingstukken uit deze periode terug. Zo bevatten de schriften van Rachel Keulenaer en Louise Legrand een patroonstudie voor een zeemanshemdje. Dit was een modieus kledingstuk voor jonge kinderen dat zijn oorsprong vond in het midden van de negentiende eeuw, toen de vierjarige zoon van Koningin Victoria, Prins Albert Edward, een dergelijke outfit droeg tijdens een bezoek aan Ierland. Het hemdje met vierkante kraag werd een geliefd deel van de kindergarderobe tot in de vroege twintigste eeuw. Daarnaast bevat het schrift van Maria Jacobs een patroonstudie voor een kamerjas met Watteau-plooi. Gedurende de laatste decennia van de negentiende eeuw waren luxueuze huisjaponnen en kamerjassen erg populair. Vaak bevatten ze historiserende elementen zoals de Watteau-plooi, geïnspireerd op de achttiende-eeuwse robe à la française. Welgestelde dames droegen dit soort kledingstukken om in de namiddag bezoekers te ontvangen in hun huis, bijvoorbeeld voor een afternoon tea.
Wat het midden van de twintigste eeuw betreft, zijn de schriften van Andrea De Block en Emmy Van Aken opnieuw een interessante bron. In hun notities en tekeningen herkennen we enkele typische elementen van de mode uit deze periode: afgeronde schouders, een ingesnoerde taille en een volumineuze rok – het silhouet dat gepopulariseerd werd door de new look van Christian Dior – maar ook getailleerde mantelpakjes en nauw aansluitende kokerrokken. Mantels en jassen hadden grote kragen en revers en vielen ofwel los vanaf de schouders, ofwel sloten ze nauw aan rond de taille en vielen ze wijd rond de rok.
Op het vlak van coupe bevat de MoMu-collectie niet alleen bronnenmateriaal omtrent het naaionderwijs aan meisjes, maar ook opleidingen tot herenkleermaker komen aan bod. In tegenstelling tot het meisjesonderwijs zien we in deze opleidingen geen netjes afgewerkte merklappen of albums d’ouvrage. Toch vormde het aanleren van diverse naaitechnieken een belangrijk onderdeel van het lessenpakket. Leerlingen namen nota van naaisteken zoals de merk-, pikeer-, kruis-, ketting-, en knoopsgatsteek, en oefenden deze ongetwijfeld op proeflapjes – zonder deze echter toe te voegen aan hun notities. De patroonopstellingen in hun cahiers de coupe tonen ons de verscheidenheid aan kledingstukken die ze leerden vervaardigen: van de klassieke broek tot variaties zoals de golfbroek of de rijbroek, van de klassieke kostuumjas met één of twee rijen knopen tot het gilet, het hemd, de smokingjas, het rokkostuum. In de notities van René Sips, leerling aan de Vakschool Frédéric Ozanam in de Kammenstraat te Antwerpen, lezen we daarnaast ook een definitie van het kleermakersberoep en beschrijvingen van het atelier, de benodigdheden, en correcte lichaamshoudingen zoals kleermakerszit, waarbij men met gekruiste benen op tafel zit met het kledingstuk op de knieën.
Niet alleen fijn handwerken en coupe, maar ook de representatie van modieuze silhouetten werd in het naaionderwijs als een belangrijke vaardigheid aanzien. In het meisjesonderwijs zien we dan ook dat er, in tegenstelling tot het jongensonderwijs, gaandeweg een grotere nadruk kwam te liggen op mode-illustratie. Een anonieme lesmap uit de jaren 1920, bijvoorbeeld, bevat illustraties van de mode uit deze periode, gekenmerkt door rechte lijnen en losse, tuniekachtige jurken. Diverse tekeningen van doorheen de twintigste eeuw tonen ons oefeningen in het kopiëren van modeprenten, studies van het menselijke lichaam en van materialen, maar ook ontwerpen voor kleding en verfraaiing. Naast de focus op eigentijdse, modieuze kleding werd in opleidingen snit en naad ook teruggekeken in de geschiedenis en voorbij de landsgrenzen, naar historische kostuums. Een goed begrip hiervan bood een inspiratiebron voor nieuwe creaties. De MoMu-collectie bevat enkele mooie studies van historische kostuums, zoals een lesmap uit de jaren 1920-30 die zich focust op kleding vanaf de Oudheid tot en met de jaren 1920, of een lesmap gemaakt door Georgette Roan, vol tekeningen en notities over de klederdracht van het oude Babylonië tot de Franse Revolutie.
Dit zijn slechts enkele voorbeelden uit de collectie schriften en albums van het MoMu, die erop wacht om verder bestudeerd te worden.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie