Zoektocht naar betekenis: koto’s in Nederlandse collecties

 
24 juli 2020
Curator en onderzoeker

Met toneel- en dansvoorstelling overgedragen, geruild of speciaal gemaakt: de van oorsprong Surinaamse koto’s in Nederlandse museumcollecties zijn op allerlei manieren verzameld.

Maar ondanks de band tussen Nederland en Suriname zijn er relatief weinig voorbeelden van deze dracht bewaard in de museumcollecties. Dat is opvallend. Hoe zit het met de koto’s die hier wel te vinden zijn? Wat weten we erover en welke rol spelen ze in de collecties? En moeten we daar misschien anders mee omgaan? Drie Modemuzecollega’s lichten de koto’s uit hun collecties toe.

Meer dan een dracht

Binnen het project ‘Meer dan een dracht’ onderzoekt Modemuze samen met Imagine IC de koto als materieel en immaterieel erfgoed in Nederland. Met materieel erfgoed bedoelen we dan de koto als ‘tastbaar’ kledingstuk en met immaterieel erfgoed hoe mensen de koto dragen en ervaren. Voor het project verkennen we de betekenis van de koto in verschillende community’s en contexten in Nederland.

Onderdeel van dit project was bijvoorbeeld een bijeenkomst rond de privécollectie van Mevrouw Rita Maasdamme, die zich verdiepte in o.a. Surinaamse geschiedenis en klederdracht door koto’s en poppen te maken. Maar hoe zit het met de koto in Nederlandse museumcollecties? Hoe lang verzamelen we al koto’s in Nederland? Waarom zijn er relatief weinig bewaard of verzameld en hoe wordt daar nu vanuit de musea naar gekeken?

We interviewden Hanneke van Zuthem (conservator Kleding en Sieraden bij Nederlands Openluchtmuseum), Ingrid de Jager (Hoofd Collecties bij Museum Rotterdam) en Daan van Dartel (conservator Populaire Cultuur en Mode bij Nationaal Museum van Wereldculturen) over de koto’s uit hun collecties. In dit blog vertellen ze over de rol van de koto in de collectie. Onze eerste vraag: wanneer zijn ze verzameld en waarom?

Acht koto’s voor de ‘Collectie Koningin Wilhelmina’ (Nederlands Openluchtmuseum)

In het Nederlands Openluchtmuseum bevindt zich een bijzondere collectie van acht koto’s. Hanneke: “Deze koto’s zijn in 1969 aangeboden vanuit Suriname voor de ‘Collectie Koningin Wilhelmina’. Die collectie werd in 1949 als nationaal geschenk aangeboden aan Wilhelmina en bestaat uit streekdrachten uit het hele land. Ons museum beheert die collectie sindsdien en de collectie werd daarna uitgebreid.”

“20 jaar later kwam het aanbod van de acht koto’s uit Suriname. Die kostuums zijn met een ceremonie, met een toneel- en dansvoorstelling, aangeboden. Daarbij werden de koto’s gedragen door dames met een Surinaamse achtergrond. Helaas weten we niet meer wie deze dames zijn, dus hopelijk worden ze in dit blog nog herkend door familie of vrienden!”.

Afb. 1: De koto’s voor de Collectie Koningin Wilhelmina,, 09-05-1969, AA-179960.R, AUTEURSRECHTELIJK BESCHERMD - RECHTHEBBENDE(N) NIET-LOKALISEERBAAR OF NIET-IDENTIFICEERBAAR

Maar de aangeboden koto’s vielen in dit museum niet in goede aarde. Hanneke: “De toenmalige directeur A. J. Bernet Kempers gaf de koto’s meteen in bruikleen voor onbepaalde duur aan het Haags Onderwijsmuseum (nu het Museon). Hij was van mening dat de koto’s niet thuishoorden in een museum over Nederlandse volkscultuur. De koto’s waren destijds nergens geregistreerd of ingeschreven bij het Openluchtmuseum. Ze leken te zijn verdwenen. Maar in 2009 kregen we bericht van het Museon dat ze kisten hadden aangetroffen met de naam van het Nederlands Openluchtmuseum erop. Die kisten bleken alle koto’s te bevatten en zijn op ons verzoek geretourneerd.”

Afb. 2: Overdracht koto’s voor de Collectie Wilhelminas, 09-05-1969, AA-179963.R, AUTEURSRECHTELIJK BESCHERMD - RECHTHEBBENDE(N) NIET-LOKALISEERBAAR OF NIET-IDENTIFICEERBAAR

32 koto’s, meer dan 400 angisa’s (Nationaal Museum van Wereldculturen)

De collectie met het grootste aantal koto’s in Nederland is het Nationaal Museum van Wereldculturen (NMVW). Conservator Daan van Dartel nam ons mee het depot in om een paar voorbeelden uit de collectie van het Tropenmuseum te bekijken. Het is opvallend dat er relatief weinig koto’s zijn verzameld in het museum.

Daan: “In het NMVW hebben we in totaal 32 complete koto’s: deze is bijna voor de helft van het Tropenmuseum en Museum Volkenkunde. Afrikamuseum heeft er geen, Wereldmuseum Rotterdam heeft er twee. Anders dan veel andere kledingstijlen, is de koto in dit museum nauwelijks beschouwd als volkenkundig object, wat heel interessant is. Waarom de koto nauwelijks is verzameld, is een nog open vraag. Het werd mogelijk niet beschouwd als een authentieke dracht, niet exotisch genoeg vanwege de Europese stoffen.”

Als je de collectie vergelijkt met het aantal sarongs en andere kleding uit Indonesië, lopen de verhoudingen scheef: er zijn duizenden sarongs verzameld. Daan: “Wél hebben we meer dan 400 angisa’s in de collectie, waarschijnlijk omdat die veel makkelijker te verzamelen zijn door hun omvang. Dit is praktischer dan een complete koto. Het zou ook kunnen zijn dat de angisa makkelijker te herleiden is naar Afrika – voor vroegere verzamelaars ‘vreemder’ en ‘exotischer' en dus interessanter. Maar dat is speculatie.”

Afb. 3: Enkele koto’s uit collectie Tropenmuseum, juni 2020. Foto: Lisa Whittle

Gemaakt en gedragen in Nederland (twee koto’s van Museum Rotterdam)

Een verrassende ontdekking zijn de twee koto’s uit collectie van Museum Rotterdam. Beide zijn nog niet gefotografeerd of digitaal te vinden in de collectie. Ingrid de Jager: “De één is in opdracht gemaakt: een kinderkoto met stof van de vlag van ‘Rotterdam Culturele Hoofdstad 2001’ voor de tentoonstelling ‘Rotterdam Feest’ in 2001. De andere is wat ouder en incompleet. Behalve dat we weten dat het gemaakt is van handgedrukte stof, is verder helaas weinig bekend over de draaggeschiedenis en of het überhaupt tentoongesteld is.”

Zoals ook in de andere musea werd in dit museum gediscussieerd over de rol van de koto in de collectie. Wat voor betekenis heeft de koto in zo’n stadsmuseum? Ingrid: “Het toenmalige verzamelgebied van Museum Rotterdam en het Wereldmuseum elkaar ging overlappen. Bij het MR stelden we onszelf de vraag: Hoort dit bij de Rotterdamse collectie? Of hoort dit meer bij een volkenkundig museum, het Wereldmuseum? Het was in zoverre een nieuw gebied voor beide instellingen omdat MR zich meer ging bezighouden met de heel recente stadsgeschiedenis en WMR migratie naar Rotterdam als onderwerp koos naast de traditionele verzamelgebieden.”

Afb. 4: Still uit documentaire over mannequinage van jongste koto uit collectie Museum Rotterdam, snapshot Museum Rotterdam 2020

Op zoek naar de verborgen verhalen

Van de jongste koto van Museum Rotterdam is bekend wie die heeft gemaakt en waar en wanneer die is gedragen, maar helaas geldt dat niet voor de andere bovengenoemde koto’s. In de meeste gevallen had de vastlegging van de maak- en draaggeschiedenis van de kledingstukken niet de hoogste prioriteit. Zeker in het geval van het Openluchtmuseum, waar ze niet gedocumenteerd waren. Hanneke: “Er is helaas niets bekend over de draaggeschiedenis en de herkomst van de acht koto’s. Ook niet wie deze schenking initieerde.”

De ontdekking van deze collectie resulteerde wel in de expositie ‘Kleur bekennen in streekdracht en kotomisi’ (2010-2013). Hanneke: “Daarvoor is veel onderzoek naar de collectie gedaan, vooral door Marjon Meurs. We zochten contact met Christine van Russel-Henar, oprichtster van het Kotomuseum in Paramaribo, om de kostuums te duiden. Zo konden de koto’s deels gedateerd worden. Nu weten we bij welke gelegenheden ze konden worden gedragen.”

Het werd duidelijk dat de koto’s uit deze collectie in 1969 al ouder waren. Hanneke: “De combinatie van koto (rok), jaki en angisa is soms samengesteld, mogelijk door de schenker. Zo past het niet altijd qua status bij elkaar. Er zijn ook voorbeelden die wel bij elkaar horen, zoals een outfit voor een vijftigste verjaardag. Er is een luxe koto voor de lichte rouw. De jongste koto dateert van rond 1940 en is met de hand geborduurd, mogelijk door Sisi Slijngard (1907-2000). Deze koto, zwart geborduurd op een witte ondergrond, is voor een speciale gelegenheid, zoals de kerkgang op Goede Vrijdag. Het is geen koto voor in de rouw, zoals je door de kleuren misschien snel zou denken.

Teken van rijkdom

In de collectie van het NMVW zijn de koto’s met de jaren verzameld, dus zijn er verschillende achtergrondverhalen. Sommige koto’s en kotomisi-poppen komen uit een omvangrijke Artis-collectie[1], enkele zijn geruild met Museum Gouda en vele zijn geschonken door mensen op belangrijke posities in de koloniale samenleving, zoals lokale gouverneurs.

Daan: “De oudste koto’s zie je op de kotomisi-poppen, waarbij sommige stammen uit de negentiende eeuw. Deze poppen werden in Suriname gekocht - volledig gekleed om naar Nederland mee te nemen – om zo een beeld te geven van hoe ‘goed’ vrouwen erbij liepen op de plantages. Ze werden gebruikt om een echte Surinaamse dracht te laten zien. Ze zijn niet bedoeld als modepoppen, maar werden ook gebruikt als speelitems van kinderen in Nederland.

Afb. 5: Kotomisi-poppen uit collectie Tropenmuseum, juni 2020. Foto: Lisa Whittle

“De koto’s zijn vaak verzameld door witte mannen. Maar voor de Surinametentoonstelling in 1962-63 zijn er ook koto’s door het museum zelf vervaardigd, met Surinaamse stoffen en met behulp van Surinaamse dames. Meestal is dit bij de objectgegevens vermeld.”

Presenteren van koto’s

In de tentoonstelling 'Kleur bekennen in streekdracht en kotomisi' (Nederlands Openluchtmuseum, 2011-2013) waren de koto’s van het Openluchtmuseum voor het eerst te zien. Hanneke: “Centraal stond de betekenis van kleding in relatie tot identiteit. In het midden van de ruimte was er een draaiend platform met een pop in koto, gekleed voor de viering van Keti Koti en een pop in Staphorsterdracht, gekleed voor Prinsjesdag.”

“Met het dranghek wilden we aangeven dat het om een openbare situatie ging, zoals Prinsjesdag of Keti Koti, waar beide gemeenschappen, in dit geval mensen met een Creools-Surinaamse achtergrond of inwoners van Staphorst, zich in hun traditionele kleding naar de buitenwereld presenteren. Achter de kostuums draaide een film met afwisselend beelden van Keti Koti 2009 en Prinsjesdag. Door het hele verhaal over de oorsprong van en omgang met de collectie koto’s te vertellen bekenden we ook als museum kleur.”[2]

Afb. 6: Opstelling ‘Kleur bekennen’ in het Nederlands Openluchtmuseum, inv. Nr. AA-188771, Foto Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem

Hanneke: “In de tentoonstelling speelde ongeschreven taal in kleding een grote rol: de betekenis die ligt in de draagwijze en in de patronen en kleuren van stoffen. Voor de koto en de streekdracht speelt dit beide, bij verschillende bezigheden, rouw, rituelen en in religie. Er werd naar universele en overeenkomstige zaken gezocht. Voor beide geldt ook dat de stoffen namen krijgen: zowel Surinaamse als Nederlandse streekgebonden doeken en patronen krijgen namen. Het verschil is dat in Surinaamse stoffen meer een link met de actualiteit wordt gezocht, anders dan bij de Nederlandse streekdrachten.”[3]

In Museum Rotterdam werden de koto’s verzameld om het verhaal over Keti Koti te vertellen in de tentoonstelling ‘Rotterdam Feest’ (2001). In de onderstaande foto kun je terugzien hoe angisa’s en kotomisi-poppen tentoongesteld zijn geweest. Ingrid: “Helaas zijn er geen foto’s overgebleven van de presentatie van de koto’s. Na deze tentoonstelling is de kinderkoto nog in de expo 'Stad van Rotterdammers' (2006-2010) gepresenteerd op de locatie Schielandshuis. Ook daar zijn geen foto’s van.”

Afb. 7: Presentatie 'Rotterdam Feest' (2001) in Historisch Museum Rotterdam. Rechts de kotomisi-poppen die destijds in bruikleen zijn gegeven.

De mannequinage van koto’s

Een van de uitdagingen in het presenteren van koto’s ligt in de mannequinage (het aankleden van poppen, waarbij de kleding goed moet worden opgevuld en ondersteund, om het lichaam van de drager na te bootsen). Hoe wordt het silhouet bepaald? Op wat voor type pop wordt het tentoongesteld? En hoe is dat in het verleden gedaan?

In Museum Rotterdam zijn de koto’s in 2001 opgesteld door kotokenners uit een netwerk van dames met een Surinaamse achtergrond. Ingrid: “De mannequinage van koto’s kan buitengewoon moeilijk zijn om dat goed te doen. Gebruik je een hoofd? Armen en voeten? Ik denk dat als je dat wilt doen, dan moet dit samen met de gemeenschap. Dat moet je voorleggen. Zie afbeelding 4 van een still uit een documentaire die we recent hebben laten maken rondom het aankleden van koto's in ons museumdepot.”

Bij het Tropenmuseum is het opstellen van koto’s op verschillende manieren gedaan. Daan: “In het verleden werden poppen gebruikt die een typologie, een bevolkingsgroep, uitstraalde (zie onderstaande afbeelding), dat zou het museum nu niet meer doen. Wel of geen gezicht: ik vind het bezwaarlijk als de gezichten op types lijken, omdat geen mens hetzelfde is van gezicht, je zou zo erg generaliseren en zelfs stereotyperen. De koto’s zijn verder nooit plat gepresenteerd. ‘Hoofden’ zijn wel nodig om de angisa’s op te tonen, maar wat mij betreft het liefst zonder gezichtskenmerken.”

Afb. 8: Poppen in het Museum van het Koloniaal Instituut die verschillende Surinaamse bevolkingsgroepen voorstellen op de markt aan de Waterkant in Paramaribo, 1939-1940, inv. nr. TM-10000085

Afb. 9: Angisa's in de tentoonstelling 'Suriname' in het Tropenmuseum, 1962-1963, inv. Nr. TM-60057826

Voor de tentoonstelling ‘Kleur bekennen’ in het Openluchtmuseum zijn speciale ‘torsen’ gebruikt (bovenlichaam van een pop of mannequin), die naar de vorm van de koto werden aangepast. Hanneke: “De poppen waren heel sec, maar in de juiste vorm. Samen met kenners werd er nauwkeurig gekeken naar hoe de koto’s zijn gedragen op de foto’s uit 1969, zodat er geen eigen beeld werd gemaakt. Het bepalen van de huidskleur was voor de hele presentatie een discussiepunt. Uiteindelijk kozen we voor een ‘neutrale’ donkergrijze kleur voor alle mannequins.”

Afb. 10: Opstelling ‘Kleur bekennen’ (2011-2013) in het Nederlands Openluchtmuseum, inv. Nr. AA-188715, Foto Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem

Verzamelen in de toekomst

Hoe zouden koto’s in de toekomst verzameld kunnen worden?

Hanneke: “Er is momenteel een beleids- en collectieplan in ontwikkeling. De nadruk bij het verzamelen gaat verschuiven van platteland naar stad en naar de periode van na 1950. Streekdracht zal misschien minder een focuspunt vormen, daartegenover komt er meer aandacht voor hedendaagse dagelijkse kleding. Dat is een uitgebreid terrein. Dus het is niet duidelijk hoe koto’s hierin passen. We puzzelen nog op de keuzes die we moeten maken, uiteraard ook in samenhang met de collecties van andere musea.”

Afb. 11: Opstelling ‘Kleur bekennen’ (2011-2013) in het Nederlands Openluchtmuseum, inv. Nr. AA-188766, Foto Nederlands Openluchtmuseum, Arnhem

Voordat de koto-collectie in het NMVW wordt aangevuld, moet er volgens Daan nauwkeurig gekeken worden naar deze objecten. “Allereerst wil ik weten wat er in de collectie is en dat goed in kaart brengen. Verder zou de collectie een overzicht moeten geven van de ontwikkelingen, in variaties in patronen en stoffen. De koto is vooral na 1880 ontwikkeld, maar er zijn haast geen koto’s van voor 1900. Zijn ze er nog? Het NMVW zou idealiter de koto in Suriname verzamelen. Koto’s die in Nederland gedragen worden, zouden beter passen bij stadsmusea en het Openluchtmuseum. Maar hoe de koto ontwikkelt, wil het museum sowieso bijhouden.”

De koto’s uit deze drie museumcollecties vertellen ons niet alleen iets over de manier waarop de koto door de jaren heen is verzameld en ontwikkeld, maar vooral hoe de koto constant opnieuw is geïnterpreteerd. Waar het binnen één museum een illustratie is van stadscultuur, is het voor de ander juist een representatie van een gemeenschap in Suriname. Met eigentijdse ogen zijn de stukken steeds weer in een ander daglicht bekeken. Stukje bij beetje wordt er meer bekend, maar volgens de conservatoren is er veel behoefte aan meer info over de objecten. Hoe zijn ze in het verleden gedragen? En welke rol hebben ze in het kader van hedendaags gedeeld erfgoed?

Heb je vragen of meer informatie over deze collecties naar aanleiding van dit stuk? Deel je aanvulling hieronder op de website.


[1] De collectie van het Ethnographisch Museum Artis kwam onder de hoede van het Koloniaal Museum (nu Tropenmuseum) in 1926. De overdracht van de collectie was al in 1910 (en begin bouw TM); 1926 opening museum.

[2] Via het Nationaal Instituut Nederlands slavernijverleden en erfenis (NiNsee) werd contact gelegd met Surinaamse dames om in filmportretten vast te leggen wat de koto voor hen persoonlijk betekent. Deze portretten waren in de tentoonstelling te zien.

 

Categorie: 

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie