Het Volendamse kostuum of het Zeeuwse meisje, dat kennen we wel. In 1832 was er echter ook een serieus plan om één nationaal kostuum in te voeren voor alle Nederlanders dat de Nederlandse identiteit moest uitdragen.
Voor een korte tijd waren België en Nederland een land geweest, totdat de Belgen in opstand kwamen in 1830. Daarmee hadden die Belgen het woord ‘Nederlander’ in een klap besmet. Kortom, het was tijd om de eer van het vaderland te herstellen. Je raadt het al: de ontwikkeling van een eigen nationale klederdracht, ontdaan van verdorven buitenlandse invloeden, moest uitkomst bieden.
“Bij niet weinigen werd de wensch levendig zich aan het verpligtend gezag van vreemde Modewetten te ontslaan, en zelve tot stand te brengen wat tot hiertoe, schier uitsluitend, aan de luimen en willekeur van vreemdelingen, onbekend met ons klimaat, ons karakter, leefwijze en zeden, was onderworpen; en hieraan paarde zich het denkbeeld, om, door eene onderlinge vereeniging, het doel dat men zich voorstelde, ware het mogelijk, te bereiken.” Zo verwoordde het vrouwentijdschrift Euphrosyne haar doel om een nationaal kostuum in te voeren in 1832. Deze wens was voornamelijk ontstaan door de Belgische Onafhankelijkheid. Oud-Nederlanders, Belgen hadden het woord Nederlander immers besmet, moesten de eer van het vaderland herstellen. Het tijdschrift werd speciaal opgericht om deze nieuwe nationale mode te promoten.
Een golf van nationalisme overspoelde Nederland. Elke Franse invloed moest geweerd worden, ook op het gebied van kleedgedrag. Suikerraffinadeur Willem Hendrik Warnsinck publiceerde in 1831 al een pleidooi voor een nationaal kostuum. “Schier ieder Volk bezat, in vroegere eeuwen, eene eigene kleederdragt. De Nederlanders bezaten dezelve, niet slechts als Natie, maar ook sommige provinciën des lands onderscheidden zich niet zelden van elkander.” Dit was echter verloren gegaan door het navolgen van Franse modewetten. De luchtige Franse mode was ongeschikt voor het Nederlandse klimaat en zou volgens Warnsinck meerdere gezondheidskwalen veroorzaken. Bovendien tastte de lichtzinnige Franse zeden de eenvoudige, Oud-Nederlandse zedelijkheid aan. Warnsinck stelde het blijven dragen van Franse en Belgische modes zelfs gelijk aan landverraad!
De Vereniging ter Bevordering van het Invoeren Eener Nationale Klederdracht, verantwoordelijk voor Euphrosyne, werkte Warnsinck’s ideeën uit. De vereniging wilde koste wat het koste anoniem blijven, waardoor het nog steeds onbekend is welke vaderlandslievende vrouwen, of misschien wel mannen, er achter schuilging. Boze tongen in die tijd beweerden zelfs dat het om een satire zou gaan of dat het een grote publiciteitsstunt was.
In het eerste nummer stelde Euphrosyne de tunica (afb. 1) voor als nationaal kledingstuk en onderscheidingsteken; een kort, tuniekachtig bovenkleed. De stof en kleur kon de drager naar eigen keuze bepalen. Het blad was namelijk van mening dat de nationale kleuren rood, blauw en wit ongeschikt zouden zijn voor de winter, terwijl alleen oranje wel erg saai zou worden. In het derde nummer verschijnt een lezersbrief die stelt dat een hoed passender zou zijn als onderscheidingsteken, gezien de kostbaarheid van de tunica.
Euphrosyne wijst dit van de hand door te wijzen naar bijvoorbeeld de Friese klederdracht (afb. 2), waar zelfs de minst welgestelde vrouwen een jak en rok dragen. Hoewel Euphrosyne benadrukt dat de tunica een overjapon is die over een japon gedragen wordt, terwijl een jak over een losse rok gedragen werd, vertonen de tunica en jak wel visuele overeenkomsten. De keuze voor een tunica om het Nederlandse karakter te benadrukken, is dus niet uit de lucht gegrepen. De verschillende mouwen die de tunica sierden, volgden echter de laatste mode die al enige tijd eerder was ingezet. Bijvoorbeeld de schapenboutmouw, die volumineus was van tot aan de ellenboog en strak vanaf de ellenboog tot aan de pols (afb. 3). Deze mouw is ook nog eens opengewerkt, verwijzend naar de modieuze poffende spleetmouw van de zeventiende eeuw.
Rondom de hals draagt de vrouw een strik in de nationale driekleur. De bijbehorende kraag is afkomstig van een ingezonden tekening van een lezeres. De inzendster gaf de kraag de naam Maria van Reigersbergen mee, vernoemd naar de echtgenote van Hugo de Groot. Sowieso besteedde Euphrosyne aandacht aan Oud-Hollandse kragen (afb. 4), die al een tijdje zeer modieus waren. De kragen zijn veelal gemaakt van fijn geweven linnen of katoen. Bij de societyschilder Jan Adam Kruseman zien we bijvoorbeeld vele verschillende kragen langskomen. Grada van den Bergh (afb. 5) draagt zelfs een vierdubbele kraag op haar portret!
Het meest herkenbare onderdeel van het kostuum was tenslotte de Jacobamuts, vernoemd naar Jacoba van Beieren, de Gravin van Holland. Haar hartvormige hoofddeksel (afb. 6) vormde het uitgangspunt voor het Jacobamutsje. Koningin Wilhelmina zou een vergelijkbare muts hebben gedragen bij haar terugkeer naar Nederland in 1813. Zij heeft zich ook laten portretteren met dit hoofddeksel (afb. 7). Het betrof een kapje van drie pandjes van zwart fluweel. Wederom toont Euphrosyne vele variaties van deze muts (afb. 8) De benaming Jacobamuts is echter anachronistisch. Het wordt namelijk ook gelinkt aan Mary Stuart, die een eeuw later leefde dan Jacoba. Interessant in dit opzicht is dat Cornelis Kruseman de actrice Geertruida Jacoba Hilverdink (afb. 9) ook heeft afgebeeld met een dergelijk mutsje, specifiek in de rol van deze Schotse koningin!
Hoewel de eerste nummers van Euphrosyne enthousiast werden ontvangen, lijkt het nationale kostuum niet veel navolging gehad te hebben. Na slechts één jaar stopte het tijdschrift er plotselings mee en is sindsdien in de vergetelheid geraakt. Het is moeilijk na te gaan in welke mate het nationale kostuum navolging ondervond. In ieder geval is het opvallend dat in portretten vooral elementen van het nationale kostuum werden overgenomen, met name de Oud-Hollandse kragen en Jacobamuts. Dergelijke accessoires waren dan ook al modieus voordat Euphrosyne zich er om bekommerde. Zo liet Petronella Philippa Idsinga zich in 1831 al afbeelden met een Jacobamuts door Jan Adam Kruseman (afb. 10).
Opmerkelijk genoeg lijkt de Jacobamuts minder vaak voor te komen in portretten rond de tijd van Euphrosyne, om vervolgens terug te keren in 1835. Bijvoorbeeld de regentessen van het leprozenhuis in Amsterdam zijn afgebeeld met een Jacobamuts en historische kraag (afb. 11). In zekere zin schoot Euphrosyne dus haar doel voorbij: zij nam nog steeds (buitenlandse) modewetten als uitgangspunt en vond weinig navolging. Bovendien lijkt het er op dat deze modeaccessoires juist gewaardeerd werden zonder de nationalistische glans van Euphrosyne.
Blog-post De koninginnemuts
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie