Raffia weefsel met borduurwerk, een zogenoemd Kasai-weefsel, naar de oorspronkelijke geografische herkomst van de doek. Dergelijke weefsels worden gebruikt als bruidsschat, als kledingstuk...
Raffia weefsel met borduurwerk, een zogenoemd Kasai-weefsel, naar de oorspronkelijke geografische herkomst van de doek. Dergelijke weefsels worden gebruikt als bruidsschat, als kledingstuk gedragen of zijn bestemd als grafgift. De band heeft waarschijnlijk genaaid gezeten aan of op een groter raffia weefsel, misschien een rok of omslagdoek. Dergelijke banden dienen als versiering van het effen raffia weefsel in linnenbinding. Iedere doek heeft een symbolische betekenis en is minstens een persoonlijke uiting. Achter de complexe patronen schuilt een geheel eigen mythologie en gedachtenwereld. Het weven is mannenwerk, terwijl vrouwen de borduursels aanbrengen. Dergelijke weefsels worden vervaardigd door verschillende stammen in geheel Centraal- en West-Zaïre, maar staan bekend als (Ba)Kuba-weefsels. De Kuba bedrijven landbouw, jacht en visserij. Elk stamgebied kent een grote mate van onafhankelijkheid. Wat hen verbindt is de militaire overheersing van de koning, tradities, mythologie en godsdienst. In de Kuba-kunst, met zijn bloeitijd in de 17e en 18e eeuw, maken mannen figuratieve afbeeldingen, terwijl vrouwen zich voornamelijk bezighouden met abstracte geometrische voorstellingen. De wortels liggen in een ver verleden, in het Paleolithicum, dat de archaïsche motieven leverde zoals het universele visgraatmotief. Later nam men elementen van inheems vlechtwerk en borduurwerk over. In de 16e eeuw zelfs middeleeuwse motieven van de Wsterse borduurkunst en heraldiek. De kunst van het velours maken zou aan de Kuba zijn geopenbaard op het moment dat ze zich in de Kasai-streek vestigden (van Griensven, 1986). Vervaardiging Voor de band zijn raffiavezels gebruikt die bestaan uit de jonge bladeren, vlak voordat ze zich gaan ontplooien. Langs de lange zijden is de band met de hand omgezoomd, rafels zijn overgelaten aan de korte zijden. Het weefsel is in linnenbinding. Het weven van deze banden, op een getouw van het roler-ophaler type, is mannenwerk. Het borduren wordt door vrouwen gedaan met naald en draad. De draad bestaat uit een reepje raffiavezel dat in fijne draadjes gespleten is. De naald is van metaal. De vrouw neemt met de naald één draad van het weefsel op en trekt de borduurdraad door tot twee à drie millimeter van deze draad overblijft vóór het steekje. Met een klein mes wordt de draad afgesneden op dezelfde afstand ( 2 à 3 mm) na het steekje. Op deze wijze worden vele pluisjes vlak naast elkaar geborduurd, zodat een vlakje ontstaat dat een fluweel (velour, velvet) indruk geeft. Het ornament ontstaat door de pluisvlakjes met een verschillend gekleurde draad te borduren, meestal de naturel kleur (écru) en zwart. Het ornament van deze band bestaat uit zwarte zeshoeken op écru ondergrond. De achterzijde is gedeeltelijk rood gekleurd.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie