Als kleermakers werken we altijd op een levend persoon, met eigen lichaamskenmerken. Al bij het maatnemen is het belangrijk het lichaam te observeren en specifieke lichaamskenmerken te noteren. Bij het tekenen van het patroon kan hier al rekening mee gehouden worden.
Maar altijd zullen in de pas veranderingen naar voren komen, in vakkringen pomp genoemd. In het Duits spreken we dan over Ändern, in het Engels over defects and remedies en in het Frans over essayages et retouches.
Hoe belangrijk dit onderwerp is, mag blijken uit bovenstaande foto. Deze stapel van 26 boeken uit de periode eind 19de eeuw tot nu heeft uitsluitend één onderwerp: pomp. En dat naast alle patronenboeken, waarin ook nog aandacht besteed wordt aan pomp.
Tot aan de tweede wereldoorlog was het heel gebruikelijk om uit te gaan van meer geïdealiseerde patronen, waarbij door middel van watteringen en opvullingen het figuur werd aangepast aan het modebeeld. Een mooi voorbeeld hiervan is onderstaande dubbele pagina uit Ik kan kostuumnaaien van Henriëtte van Wessem uit circa 1912.
Daartegenover staat de aandacht voor techniek, waarbij de ontwikkeling naar een perfecte pasvorm veel aandacht krijgt. De dubbele pagina uit Essayage et Création van P. Geeroms uit de jaren ’20 laat aanpassingen in patroon zien. Uiteindelijk is in de jaren ’20 en ’30 van de 20ste eeuw de basis gelegd voor hoe we nog steeds werken.
Tegenwoordig werken we nog maar incidenteel met opvullingen. Met de huidige confectie is het uitgangspunt het lichaam zelf en wordt er meer naar het lichaam toegewerkt. Hieronder volgen een aantal veel voorkomende lichaamsafwijkingen met oplossingen uit patronenboeken.
In een volgend blog wil ik aandacht besteden aan meer extreme lichaamsafwijkingen.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie