De afdeling mode en kostuum van Kunstmuseum Den Haag beheert een grote collectie modeprenten en modetekeningen (ca. 10.000 objecten).
Afgelopen jaar hebben we hard gewerkt aan het beter toegankelijk maken van deze collectie. Zo werden eerder niet geïnventariseerde stukken geïnventariseerd, werden er nieuwe beschrijvingen gemaakt en werd zelfs alles gefotografeerd of gescand. Onlangs is een deel van deze collectie online geplaatst, waardoor het nu 24/7 voor publiek toegankelijk is.
De prenten bieden veel informatie over mode en kostuum door de jaren heen, maar ook over bijpassende accessoires, haardracht en context waarin de kostuums werden gedragen. Doordat de modeprenten doorgaans gedateerd zijn, bieden zij tevens handvatten om kostuums nauwkeurig(er) te kunnen dateren.
In Kunstmuseum Den Haag wordt de collectie ‘losse’ modeprenten bewaard; de collectie gebonden modeprenten is te raadplegen via de leeszaal Bijzondere Collecties van de Koninklijke Bibliotheek te Den Haag, onze samenwerkingspartner.
De vroegste prenten uit de collectie zijn eigenlijk niet eens bedoeld als modeprenten. Ze zijn gemaakt in een tijd dat men wilde vastleggen hoe de kleding van bevolkingsgroepen wereldwijd er uit zagen.
Het gaat veelal om etsen die dit weergeven, vaak in boekvorm uitgegeven. Zo bracht de Vlaamse graveur Abraham de Bruyn (c.1539 -1587) al rond 1580 de verschillende kostuums in kaart, zoals deze destijds gedragen werden in Europa.
In de 17e eeuw werd de mode met veel aandacht voor detail vastgelegd door onder andere Wenceslaus Hollar (1607-1677). Zijn prenten, waarvan ook enkele aanwezig zijn in de collectie van het Kunstmuseum, werden al in de jaren 1640 in verschillende kostuumboeken gepubliceerd.
Ten tijde van Louis XIV werd het modenieuws verspreidt via diverse almanakken, maar ook al in ware tijdschriften zoals de Mercure Galant. Hierin stonden nieuwsberichten, gedichten, recensies, roddelpraat, maar ook artikelen over mode met daarbij modeprenten.
Ook circuleerde er veel losse prenten, veelal afkomstig van de drukpers op Rue St. Jacques. Vaak werden op deze prenten leden van koninklijke en adellijke families vastgelegd, maar er zijn ook prenten die simpelweg een dame of heer van stand afbeelden, deze werden dan aangeduid met femme de qualité of homme de qualité.
In de vroege 18e eeuw was de uitgave van modeprenten vrij onregelmatig. Losse modeprenten werden wel uitgegeven, maar echte modejournalistiek bleef uit. In de jaarlijks uitgegeven almanakken werd dikwijls wel een modeprent opgenomen, maar bleef het vaak wel bij één prent.
In de jaren 1760 verschijnen er prenten met afbeeldingen van modieuze kledij in de diverse uitgaves van de Encyclopedie. Hierin wordt bijvoorbeeld aandacht besteedt aan de verschillende modeberoepen, zoals kleermaker, naaister, schoenmaker enzovoorts.
Cabinet des Modes wordt veelal beschouwd als het eerste echte modetijdschrift. Deze publicatie verscheen onder verschillende titels vanaf 1785. In het beginjaar werden 24 afleveringen uitgegeven met elk 3 gravures.
Verder bevatte het tijdschrift berichten over mode, accessoires en zelfs meubels. Het modetijdschrift werd de belangrijkste manier om de nieuwe smaak in kleding over te brengen, een rol die hiervoor vooral vervuld werd door kleine modepoppen.
Het eerste Nederlandse modetijdschrift was Kabinet van Mode en Smaak (vanaf 1791). Het tijdschrift publiceerde zowel prenten van de heersende mode als prenten van historische mode. Kabinet van Mode en Smaak hield al in 1794 op met bestaan. Modeprenten uit de laatste jaren van de 18e eeuw worden in de collectie vertegenwoordigd door de prenten van het Engelse Gallery of Fashion van Nicolaus Heideloff.
In de 19e eeuw gaan de veranderingen in de mode in een sneller tempo dan in de voorgaande eeuwen. Hieraan droeg zeker de hoeveelheid modeprenten bij, die door diverse magazines werden gepubliceerd.
In de vroege 19e eeuw was vooral Journal des Dames et des Modes een grote naam. Dit magazine werd al in 1797 opgericht en publiceerde modeprenten met daarop de laatste Franse mode (Costume Parisien) en soms ook zelfs de Engelse mode (Costume de Londres). Vanaf 1799 werd Journal des Dames et des Modes om de vijf dagen uitgegeven, waarbij iedere uitgave standaard werd vergezeld door in ieder geval één gravure.
De prenten tonen zeer modieuze kledij, die slechts door een select groepje mensen gedragen werd. Zeker de gewaagdere japonnen – met extreem lage decolletés en van sluik om het lichaam vallende stoffen – zullen slechts met uitzondering gedragen zijn. Toch waren de prenten bepalend voor de mode en is de algemene lijn die ze laten zien exemplarisch voor kledij uit die tijd.
Tot 1818 bleef Journal des Dames et des Modes het enige periodiek verschijnende modetijdschrift. Na 1816 kreeg het tijdschrift er echter meer concurrentie bij, toen het einde van het napoleontische tijdperk persvrijheid bracht. Buitenlandse concurrentie was er al langer door middel van modebladen zoals het Engelse La Belle Assemblée (vanaf 1806) en Ackermann's Repository of Arts (vanaf 1809).
Bezigheden zijn in de vroege 19e eeuw op modeprenten nog moeilijk te duiden. Wanneer we een vrouw in actie zien, gaat het meestal om traditionele activiteiten zoals handwerken. Journal des Dames et des Modes brengt echter al vrij vroeg ook sportende vrouwen in beeld, zoals een vrouw die een voorloper van badminton speelt in 1813.
Naarmate het aantal modetijdschriften toeneemt in de 19e eeuw begint ook een kwaliteitsverschil te ontstaan. Zo werden in Le Conseiller des Grâces (vanaf 1824) lithografieën in lage kwaliteit opgenomen die gekopieerd waren van de Franse modegravures. Het toenemende aantal modetijdschriften bracht ook veel onderlinge concurrentie mee. De prenten werden daardoor gedetailleerder en ook levendiger.
Zo plaatste Petit Courrier des Dames vaak twee figuren naast elkaar waarbij een interactie werd gesuggereerd. Wel werd er vanuit een vast stramien gewerkt, zo zien we veelal een staande vrouw van voren en een zittende vrouw van achteren.
Ook werden vaak twee staande figuren in dezelfde kleding naast elkaar gezet, de ene van voren gezien en de andere op de rug gezien, om zo het kledingstuk optimaal te tonen. In de beschrijving van de prent werden steeds vaker de winkels genoemd waar men bijvoorbeeld de coiffures, accessoires en fournituren kon verkrijgen.
De extreme mode van de jaren 1830 leende zich uitermate goed voor de modeprenten. Beeldvullende mouwen, rokken en hoeden gaven de tekenaars genoeg plek om mooie details te weergeven. De mode, die altijd al werd uitvergroot voor de modeprenten, was ook een gewillig slachtoffer voor spotprenten, waar de makers er vaak nog een schepje bovenop deden, om zo de mode belachelijk te maken.
In de jaren 1830 kwam er meer variatie in het soort modetijdschriften, van tijdschriften die alleen over mode gaan tot meer gemengde tijdschriften en specifieke tijdschriften voor makers. Ook de inhoud van de tijdschriften werd meer divers. Zo werden er kleine houtgravures opgenomen in de teksten en zijn er zelfs tijdschriften die aankleedpopjes opnemen, zoals Psyche (vanaf 1834) en Journal des Jeunes Personnes (vanaf 1832).
Ook in Nederland zien we een interessante ontwikkeling op het gebied van modeprenten. In 1832, in de nasleep van de Belgische onafhankelijkheid, werd het idee geopperd om een speciale Nederlandse klederdracht te bedenken. Hiervoor werden verschillende kostuums ontworpen die werden afgebeeld in het speciaal hieraan gewijde tijdschrift Euphrosyne.
Hoewel de bedenkers een afkeer hadden van buitenlandse mode, tonen de prenten vrouwen in een silhouet dat niet ver ligt van de destijds heersende (Franse) mode. Wat wel opvalt zijn de vele historische invloeden en enkele nationalistische tekenen zoals rood-wit-blauwe linten. Het bleef echter bij een idee, na één jaar werd het tijdschrift alweer opgeheven.
De mode werd in de jaren 1840 wat meer ingetogen ten opzichte van de uitbundige mode uit de jaren 1830. Dit gaf de tekenaars de mogelijkheid om meer werk te maken van de achtergronden, waarin ware scènes werden gecreëerd.
Steeds vaker zien we vrouwen in parken of duidelijk herkenbare interieurs. Qua houdingen en activiteiten zijn de prenten nog terughoudend, we zien voornamelijk steeds twee figuren, ofwel één zittend en één staand, ofwel één van voren en één van achteren afgebeeld.
De industriële revolutie zorgde ervoor dat veel processen versneld konden worden, zo betekende ontwikkelingen bij de stoompers dat modetijdschriften in veel grotere oplages konden worden verspreid. De kopergravure was tegen deze tijd vervangen door de staalgravure, waarmee veel meer goede afdrukken gemaakt konden worden.
De tekenaars zelf beginnen in de tweede kwart van de 19e eeuw een grotere rol te spelen en steeds vaker zien we dat de modeprenten gesigneerd worden. De modetijdschriften zagen zelf ook het belang in van goede tekenaars, zo wist het Franse magazine La Mode (vanaf 1829) de bekende kunstenaar Paul Gavarni [1804-1866] aan te trekken. Bij La Mode werden de prenten van tot dan toe populaire magazines zoals Journal des Dames et des Modes en Petit Courrier des Dames als inferieur beschouwd; men vond ze gedateerd, stijf en schools.
Aanvankelijk waren het vooral mannen die zich bezighielden met het vervaardigen van modeprenten. Na 1840 zien we echter dat het ook enkele vrouwen lukt om zich door te dringen binnen dit mannenbolwerk. Zo werden de drie zussen, Héloïse Leloir, Anaïs Toudouze en Laure Noël bekende mode-illustratrices.
De gezusters kwamen uit een zeer artistieke familie, zo waren hun beide ouders verdienstelijke kunstenaars, evenals de twee zoons van Héloïse Leloir. Ook de kinderen van Anaïs Toudouze waren artistiek zeer begaafd, haar dochter Isabelle trad zelfs in haar moeders voetsporen als mode-illustratrice.
Er ging heel wat werk in het vervaardigen van modeprenten: er werden modellen aangekleed in de laatste mode die vervolgens getekend werden. Deze tekeningen werden dan gegraveerd waarna ze in grote getalen gedrukt konden worden. Hierna werden ze allemaal met de hand ingekleurd.
Het groeiende aantal modetijdschriften bracht steeds meer samenwerkingsverbanden. Zo gaan verschillende tijdschriften in elkaar op, terwijl anderen onder dezelfde naam doorgaan maar wel vanaf één adres werken.
Om te voorkomen dat er prenten werden gekopieerd zonder toestemming, besloten enkele tijdschriften om modeprenten op legale wijze over te laten nemen. Zo nam het Belgische Journal des Dames et des Demoiselles (vanaf 1852) modeprenten over van de Franse Moniteur de la Mode (vanaf 1843). Dit verklaart waarom er in de collectie dezelfde prenten zitten waarop de naam van een ander tijdschrift staat.
Rond het midden van de eeuw verschuift het karakter van veel modetijdschriften van bladen die slechts de laatste mode tonen naar tijdschriften die zich ook tot de huisvrouw richten en haar praktische tips en vooral ook patronen bieden. Mode wordt steeds toegankelijker, zeker wanneer naaimachines vanaf het midden van de 19e eeuw beter betaalbaar worden. Ook richten de modetijdschriften zich niet langer voornamelijk op vrouwenmode maar veel meer op het gezin.
Hoewel modetijdschriften voor lange tijd veelal uit Frankrijk en Engeland kwamen, ontstaat er in de tweede helft van de 19e eeuw ook een levendige industrie van modetijdschriften in Duitsland. De focus van de verschillende Duitse modebladen ligt veelal op de zelfmaakmode. Ook in Nederland zijn de Duitse bladen populair, zo verschijnt hier De Bazar, de Nederlandse versie van het modetijdschrift Die Modenwelt (vanaf 1865).
Vanaf 1862 verschijnt in Nederland het populaire modetijdschrift De Gracieuse. Hierin stonden teksten over mode en handwerken met daarbij Franse modeprenten en patronen. De Gracieuse richtte zich op een breed publiek, mode moest niet alleen bereikbaar zijn voor dames uit de hoogste kringen, ook eenvoudigere vrouwen konden eraan meedoen.
In 1865 werd De Gracieuse samengevoegd met het tijdschrift Aglaja en gingen de twee samen verder onder de naam: De Gracieuse, geïllustreerde Aglaja. Echt Nederlands is het tijdschrift niet te noemen; de inhoud werd overgenomen uit het Duitse modetijdschrift Der Bazar en de modeprenten uit het Franse Le Moniteur de la Mode.
Naarmate de industrialisatie voortzet in de 19e eeuw wordt de vraag naar mode steeds groter. Meer mensen kunnen meedoen aan de mode, die ook steeds sneller verandert.
Door middel van catalogi is het mogelijk om in Nederland goederen te bestellen uit de grote warenhuizen in Parijs zoals Grand Magasin du Louvre en Au Bon Marché. De prenten uit dergelijke catalogi zijn vaak vrij simpel, ze zijn vooral bedoeld om het kledingstuk zo duidelijk mogelijk te weergeven.
Veel modetijdschriften kiezen onder druk van de grote oplages ook voor simpele composities. Echter blijven de fraai geïllustreerde prenten zoals die van modetijdschriften als La Mode Illustrée ook populair. Van dit tijdschrift werden vier varianten uitgegeven, bij de simpelste variant stonden er alleen houtgravures tussen de tekst, in de meest luxe variant verschenen 52 modeafbeeldingen, geheel in kleur. Deze met aquarelverf beschilderde prenten werden ook per stuk verkocht.
De prenten worden vaak niet meer alleen ondertekend door de tekenaar of graveur, maar in groeiende mate ook door de couturiers die de kledingstukken bedachten. Zo zitten er in de collectie modeprenten van Charles Frederick Worth, ook wel de eerste couturier genoemd, die ook zijn naam aanbracht als een handtekening in de tailleband van zijn creaties.
In de jaren 1880 worden de afbeeldingen in de modetijdschriften meer divers. Naast de vertrouwde staalgravures wordt er ook steeds meer gewerkt met litho’s en verschijnen zelfs de eerste modefoto’s in de tijdschriften.
Maar de klassieke modeprent verdwijnt zeker niet. In modetijdschriften zoals Revue de la Mode, Gazette de Famille (vanaf 1872) vinden we ook in de jaren tachtig van de 19e eeuw nog handgekleurde staalgravures in de bekende compositie: veelal twee vrouwen in een interieur of landschap.
Hoewel de achtergrond steeds vaker achterwege wordt gelaten, is er bij de prenten die er wel een hebben een grote variëteit aan scenes. De figuren nemen vaker zichtbaar deel aan een activiteit, zo zijn er prenten van vrouwen die wedstrijden en optochten bezoeken en ook van vrouwen die aan het winkelen zijn. Ook het strand is een populaire achtergrond.
Deze ontwikkeling in de modeprenten hangt samen met die van de rol van de vrouw in de laat 19e eeuw. Voor vrouwen worden steeds meer activiteiten toegankelijk, iets wat weerspiegeld wordt in het modebeeld. Voor iedere activiteit is een bijpassende outfit, zoals ook te zien is op de modeprenten: de japonnen die geplaatst worden in een strandscène verschillen bijvoorbeeld van de japonnen die tegen stadsgezichten worden afgebeeld.
Binnenkort hopen wij ook de 20e-eeuwse modeprenten online te presenteren, evenals mode-illustraties uit de collectie van de hand van onder andere Constance Wibaut, Helen Ernst en Will Ledel. Houd de website dus goed in de gaten!
Zie ook de online collectie modeprenten van het Rijksmuseum, waarin de verzameling modeprenten van M. A.Ghering-van Ierlant is opgenomen.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie