Hergebruik in de mode is een gegeven van alle tijden en kan verschillende redenen hebben. Zo kan het voortkomen uit schaarste, een voorbeeld hiervan is de kleding die gemaakt werd van parachutestof in de Tweede Wereldoorlog.
In de Tweede Wereldoorlog werd de productie van stoffen stopgezet door het tekort aan grondstoffen en kwam kleding en stof op rantsoen. Hierdoor werd er vanuit de overheid bepaald hoeveel stof er gekocht mocht worden per gezin. Maar wat als je dan wilde trouwen, je kinderen uit hun kleren waren gegroeid of als je nieuwe kleren nodig had?
Men zocht naar alternatieven en kwam bij verschillende oplossingen. Zo werden gebreide truien uitgehaald om van de overgebleven wol een nieuwe trui te kunnen breien. En van de stof van moeders rok kon goed kinderkleding worden gemaakt. Ook werd er gekeken naar ander materiaal dat gebruikt kon worden voor het maken van kleding, zoals parachutestof die in die tijd gemaakt was van kunstzijde. Een licht materiaal dat geschikt was voor kleding in de zomermaanden.
De jaren voor de oorlog, met de komst van de confectie-industrie, hadden ervoor gezorgd dat er kunstmaterialen op de markt kwamen als rayon en nylon. Materialen die praktisch waren in gebruik omdat het nauwelijks kreukte, snel droogde en bovendien heel licht was. Hierdoor dus ook een logisch materiaal voor parachutes.
Tijdens de oorlog konden deze parachutes eigenlijk niet gebruikt worden als materiaal voor kleding vanwege de kleur of print, daarmee werd duidelijk van welk land de parachutist was. Echter toen het einde van de oorlog naderde werden de parachutes uit elkaar gehaald en vermaakt naar bijvoorbeeld bruidsjurken, zoals een jurk uit de collectie van het Museum Rotterdam.
Deze witte jurk, waarschijnlijk uit 1945-1946, is niet te herkennen als parachute maar toch is deze van één nylon parachute gemaakt. Om optimaal gebruik te maken van alle stof heeft de eigenaar er ook een kinderjurkje van gemaakt. Van de koorden van de parachute is een bijpassend tasje door middel van macramé gemaakt. Het was gebruikelijk om na een bruiloft de trouwjurk te vermaken voor een andere gelegenheid. Zo is bij deze jurk het lijfje aanpast en zijn de mouwen eraf gehaald zodat de eigenaar de jurk nog een keer kon dragen.
Naast het eerdergenoemde kinderjurkje is er ook een voorbeeld van een doopjurkje in de collectie van het Museum Rotterdam (afb. 4). De doopjurk is afkomstig uit Rotterdam en is gemaakt in 1946 van een parachute die door de vader van het kindje was meegenomen uit Duitsland. Hij had daar tijdens de oorlog als dwangarbeider gewerkt en kon deze parachute waarschijnlijk door middel van ruilhandel bemachtigen. Toen zijn dochter in 1946 geboren werd maakte de tante, coupeuse van beroep, een doopjurk van de parachute. De doop vond plaats in maart 1947 in de Bergsingelkerk in Rotterdam.
Aan de andere kant van de wereld, in Nederlands-Indië, vinden we ook dit soort voorbeelden. In de collectie van het Gemeentemuseum in Den Haag bevindt zich een jurk uit 1947, gemaakt van parachutestof bedrukt met camouflagepatroon in diverse kleuren geel. Van deze jurk weten we dat de het materiaal afkomstig is van een parachute waaraan containers met medicijnen werden neergelaten tijdens de Pacifische oorlog (Tweede Wereldoorlog in Azië) die plaatsvond van 15 tot 30 augustus 1945 op kamp Kaorin. Kamp Kaorin was de werkplaats van de spoorwegmaatschappij van de Burma dodenlijn. De parachute werd op 31 januari 1946 na terugkeer van kamp Kaorin meegenomen naar Medan, en is waarschijnlijk in 1947 tot jurk in New Look-stijl vermaakt. De taille van de jurk werd gevormd door het gat, midden bovenin de parachute aangebracht, en de banen in de rok zaten oorspronkelijk in de parachute en zorgde voor de vorm van de jurk.
Op 3 november 1949 werd er een einde gemaakt aan de rantsoenering van textiel en kwam er langzamerhand een eind aan de textielschaarste.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie