In 2015 raakte ik tijdens een bezoek aan de tentoonstelling Echte Rotterdammers, wat maken we nou? in Museum Rotterdam, in gesprek met conservator Sjouk Hoitsma. Naar aanleiding van dit gesprek vroeg zij mij om naar de keuvels, de streekdrachtmutsen van de Zuid-Hollandse eilanden, te kijken. Vanuit mijn expertise van Beverse kanten zou ik zeker een bijdrage kunnen leveren aan de beschrijving dacht zij.
In 2016 ging ik aan de slag als vrijwilligster bij Museum Rotterdam en verdiepte ik mij in de keuvelcollectie. Alle sluiermutsen gingen door mijn handen en werden door mij beschreven. Er was echter één 'keuvel' met een uitzonderlijk fraaie kant, die afweek qua vorm van de anderen.
Keuvel 26004 was heel anders dan de andere sluiermutsen van de Zuid-Hollandse eilanden. Een andere kantsoort, een ander model. De sluier op de rug, maar een trekbandje rond het gezicht? Vreemd. Was het wel een keuvel?
Zeker is dat de erven van Wytske Sjoerdina Johanna Van Stolk-Quintus (Dokkum 1863 – Rotterdam 1956) kort na haar overlijden de muts hebben geschonken aan het Historisch Museum, Rotterdam. Gerrit van Stolk Gzn. haar echtgenoot was al overleden in 1926. Bij zijn huwelijk in 1887 te Groningen stond hij te boek als 'koopman', waarschijnlijk niet in hout maar in graan. Het echtpaar was in goeden doen. Woonde aan het Emmaplein te Rotterdam en deed veel aan liefdadigheid.
De origine van Wytske bracht Friesland in beeld. De publicatie van Gieneke Arnolli De 'Duitse' muts met 'Hollandse' kant (zie bronnen) verschafte duidelijkheid. Het was een Friese 'Duitse' muts. 'Duits' niet in de zin van 'afkomstig uit Duitsland', maar Diets, of volks, d.w.z. algemeen in Nederland gedragen. Bij deze mutsen werd de brede kanten sluier/strook aan de voorzijde als een luifel gedragen. Qua vorm was de muts dus precies omgekeerd aan de keuvel, waarbij de sluier op de schouders en de rug neervalt. Wie van de voormoeders van Wietske de muts gedragen heeft, blijft onbekend.
De mutsenbol is gemaakt uit fijn linnen. In de nek een trekbandje en lintje. Er zijn vier stroken kant, in breedte variërend van 14 tot 8 cm, met een totale breedte van 44,5 cm. Twee stroken, zijn geklost in Valencienne grond met motieven in linnenslag, omringd door een sierdraad en gewrongen slag.
Eén strook heeft Parijse grond en ook een sierdraad rond de bloemen en ranken. De gerimpelde strook aan de mutsenbol bestaat uit diverse reststukjes kant die, zorgvuldig gekozen, toch één geheel vormen. Alle kant is kloskant met doorlopende draden.
De motieven van de meest zichtbare strook zijn een z.g. 'Antwerpse Pot' en twee naar elkaar gerichte vogels die op hartvormige twijgen zitten. 'Pottenkant' kwam in de 18e eeuw voor bij modieuze, protestante mutsendrachten in de Noordelijke Nederlanden.
Mode in Friesland 1750-1950, Gieneke Arnolli, 2000.
Kant in de Gouden Eeuw, Landelijke Organisatie Kant Kunst (LOKK), 2003.
Kant in Europa, Martine Bruggeman, 1997.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie