Het einde van de negentiende eeuw en het begin van de twintigste is een spannende tijd voor de vrouwengarderobe. In die periode komen er veel mannelijke elementen in de vrouwenkleding die we tot op de dag van vandaag herkennen.
Terwijl de fatsoensnormen voorschreven dat vrouwen zo vrouwelijk mogelijk gekleed moesten gaan met strak ingesnoerde tailles en rokken tot op de grond, was dit ook de tijd waarin vrouwen een steeds actievere rol in de samenleving gingen innemen.
Vrouwen gingen deelnemen aan sportieve activiteiten als wandelen, bergbeklimmen, fietsen, en andere sporten. Ze trokken er op uit en maakten reizen. Jonge vrouwen gingen al vaker op zoek naar een baan; administratief of in het onderwijs. Hiervoor waren nieuwe kledingvormen vereist. En deze werden gevonden in de garderobe van de man.
Dat was niet nieuw, veel bemiddelde vrouwen beoefenden al langer de paardensport. De amazonekleding had al veel mannelijke elementen. De opdeling van het kostuum in een jasje met een rok, een voorloper van het mantelpak, was afgeleid van het mannenkostuum. Het was gemaakt van stevige stof van wol, dat ook voor mannenkleding werd gebruikt. Vaak werden deze amazonekostuums dan ook bij de mannenkleermaker gemaakt.
Voor het paardrijden, en vanaf 1870 ook voor het fietsen, was een rok geen geschikt kledingstuk. Er werd dan ook gezocht naar broek-achtige oplossingen. Echter het idee van een vrouw met gespreide benen was ondenkbaar: het toppunt van onfatsoen. Voordat vrouwen de broek, tot dan toe aan mannen voorbehouden, veroverden waren er veel krampachtige en onhandige tussenvormen.
Een mooi voorbeeld is een fietskostuum uit de collectie van Museum Rotterdam van omstreeks 1900. Dit kostuum bestaat uit een kostuumjasje met lange panden en een tweedelige rok met splitten voor en achter. Er is een knoopsysteem zodat de panden als broekspijpen om de benen kunnen worden geknoopt. Op de fiets was dat gemakkelijk, naast de fiets kon de dame zich weer fatsoeneren: de broek werd dan omgeknoopt tot rok. Het lange jasje viel achter tot over het zadel, het aanstootgevende beeld van de gespreide benen was zo aan het oog onttrokken. Saillant detail is dat het jasje ter hoogte van de boezem flink is opgevuld.
Veel minder ingewikkeld was het mantelpak. Dit had haar oorsprong in Engeland rond 1870, waar de kleermaker John Redfern ze voor de sportieve bezigheden van zijn rijke clientèle vervaardigde. De combinatie van jasje, blouse en rok was zo praktisch, niet alleen voor sport, dat ze al snel ook in Europa werden gedragen. De blouse, afgeleid van het herenhemd, werd vaak gedragen met een dasje, op het hoofd een matelot, ook al van de andere sekse ‘gepikt’.
Het mantelpak werd ook populair bij minder bemiddelde vrouwen omdat het geschikt was om in te werken en er elke dag netjes uit te zien. Daarvoor hoefde je alleen de blouse te wisselen.
De mix van mannelijke en vrouwelijke elementen van het vroege mantelpak is spannend. Door de snit werd het vrouwenlichaam (boezem, taille, heupen, billen) benadrukt en de mannelijke elementen maakten het tegelijkertijd streng. Het is precies deze spanning die tot op de dag van vandaag intrigeert.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie