361-47 Single saddle blanket; wool; 77 x 62 cm.; ca. 1875-1880. This blanket is woven from handspun wool. The warps are natural gray and brown, the wefts natural white, aniline red and blue/gray....
361-47 Single saddle blanket; wool; 77 x 62 cm.; ca. 1875-1880. This blanket is woven from handspun wool. The warps are natural gray and brown, the wefts natural white, aniline red and blue/gray. This blanket is made of softly spun wool, which is loosely woven and hence is well suited as a comfortable layer between horse and saddle. The general roughness of the surface suggests that it has been used. The warps are cut and knotted at one end which could indicate an old repair or it could mean that two textiles were woven on one set of warps and then cut apart. The Navajos began weaving saddle blankets in quantity after being allowed to return to their homeland in 1868 after enforced deportation to and settlement at Bosque Redondo for five years. They not only wove saddle blankets for their own use, but also traded these with their Indian neighbors. The ranches of white settlers in the American West increased the demand for such textiles considerably, as they were appreciated because of their specific characteristics of being heavy, thick, sturdy, and absorbent. They were even exported to Mexico (Coulter 2002:31-40; Price 2002). (Rodee 2008) 361-12, 13, 14, 45, 46, 47; 674-4; 2012-14, 15 Navajo textiles Army surgeon Washington Matthews, the first scientific fieldworker and expert on Navajo culture stressed: "It is in the art of weaving that the Navahoes excel all other Indians within the borders of the United States. In durability, fineness of finish, beauty of design and variety of pattern, the Navaho blanket has no equal. … The whole art of weaving among the Navahoes is worthy of close study for many reasons, but not least for a psychological reason." He pointed out that the Navajos adopted the craft out of their own volition, and developed it to such an extent that they became absolute masters in it. This exceptional cultural development required careful study and analysis, and he embarked on a series of publications that laid the foundation for Navajo textile studies (Matthews 1897:20; 1900:638; McGreevy 1997:19-22). According to Navajo oral tradition, they learned the art of weaving from Spider Man and Spider Woman. Previously they used twined bark fiber, grass and shredded yucca sleeping mats. These were replaced by buffalo skins, buckskins and sheepskins. They also wove blankets of rabbit skins on a vertical loom, using wool or buckskin for the warps, although rabbit skins were also sewn together to produce blankets. The latter were also provided bedding, but most rabbit skin blankets were used for dress, or carrying a baby (Kluckhohn et.al. 1971:181-188). Remains of Navajo textiles found during archaeological excavations point to Pueblo antecedents for these weavings. The Spanish introduced animal husbandry into the Southwest, and the Navajos became successful sheepherders. The neighboring Pueblo Indians transferred much of their ancient knowledge about the craft of loom-weaving to their hosts, especially after many of them took refuge with them after their revolt against the Spanish in 1680. Soon the Navajos were introducing textiles into their intertribal trading network, reaching beyond the Southwest and onto the Plains, and traded their valued manufactures with Spanish settlers. While early weavings were modeled after Pueblo textiles, the Navajos soon began to develop their own styles. Vegetal and mineral dyes were used to color the yarns. When the Santa Fe Trail opened in 1822, commercial yarns and new dyes became available in increasing quantity. Germantown yarns from Pennsylvania and other eastern states were readily adopted from the 1860s, and with the inclination towards innovation, the diversity of textiles increased significantly. On the Santa Fe Trail and later with the completion of the transcontinental railroad machine-woven textiles from the east flooded the Southwest, and Indian weaving declined. However, new markets opened, both in eastern states, as well as locally for an emergent tourist class, and Indian traders soon became involved in a rejuvenation of Navajo weaving. Navajo textile studies have a long history. Washington Matthews, U.S. army surgeon, stationed at Fort Wingate in the early 1880s, published the earliest studies of Navaho weaving (1884, 1893, 1900). Collector George Wharton James (1914) provided an early comprehensive description of Navajo Indian blankets and their weavers, and Charles Avery Amsden followed with a monograph in 1934, much relying on Matthews' earlier work. In the 1930s Gladys Reichard published extensively on contemporary Navajo weaving (1934, 1936, 1936a, 1939). Harry P. Mera of the Laboratory of Anthropology introduced many corrections and refinements to earlier studies (1947). The 1972 and 1979 publications of Berlant and Kahlenberg promoted the awareness of the aesthetics of Navajo textiles in art circles, while Marian Rodee's (1978,1981,1987) publications, inspired by the collections at the Maxwell Museum of Anthropology in Albuquerque, NM, educated a wide public. The publication by the Southwest Parks and Monuments Association of a history of Navajo trading posts and their role in Navajo weaving (James 1976) kindled interest in ethnohistoric studies in this field. Kate Peck Kent (1985) provided a comprehensive treatment of all aspects of Navajo weaving, the culmination of almost a lifetime of study (1961, 1983). The National Museum of the American Indian provided a Native point of view in the presentation of its own collection (Bonar 1996). Joe Ben Wheat's lifetime of research on Navaho and other Indian textiles was crowned with Ann Lane Hedlund's edition of his monumental "Blanket Weaving in the Southwest" (2003; cf. Wheat 1973; Hedlund 1990). (Hovens 2009) Navajo textiel. Nadat de Pueblo Indianen in 1680 tegen de Spaanse overheersers rebelleer-den, sloten velen zich uit angst voor represailles bij de Navajos aan, hetgeen tot verdere overname van cultuurelementen leidde. De schapenteelt, het spinnen van wol en het weven van dekens door Navajos dateren uit de zeventiende eeuw en werden zowel geleerd door intertribale handelscontacten als door de opname van Pueblo slaven en vluchtelingen. Over een periode van drie en een halve eeuw hebben de Navajo dekens geweven. De kunst-historici onderscheiden een aantal stijlperioden die in be-langrijke mate werden bepaald door historische gebeurtenissen: de Klassieke periode (Classic: 1650-1865), de Overgangs-periode (Transitional: 1865-1895) en de Kledenperiode (Rug: 1895-heden). Aangezien de Navajos oorspronkelijk jagers, verzamelaars en krijgers waren, werd het weven als huishoudstaak beschouwd en aan de vrouwen toebedeeld. Bij de Pueblos waren het de mannen die achter het weefgetouw zaten terwijl bij de Zunis beide sexen dit werk deden. Volgens de Navajo-legende had Spider Man hen getoond hoe een weefgetouw gemaakt moest worden en had Spider Woman de vrouwen geleerd hoe zij het moesten gebruiken. Aanvankelijk bepaalde alleen de eigen behoefte de productie van dekens. Het intertribale en interetnische handelsverkeer van de Navajos expandeerde in de achttiende eeuw en de dekens werden steeds belangrijker als handelswaar. Hun kwaliteit die tot uitdrukking kwam in esthetiek en duurzaamheid, vaak zelfs waterdichtheid van het weefsel, werd door anderen erkend. Pueblos, Utes, Apaches en Comanches verwierven dekens via ruilhandel en ook Spanjaarden en Mexicanen kochten dekens met geld of westerse handelswaar. In de achttiende eeuw vervaagde het onderscheid tussen Navajo en Pueblo weefwerk. Behalve dekens, serapes (lange schouder-mantels volgens Spaans model) en mantas (traditionele brede omslagdoeken of shawls) werden ook hemden, lendendoeken en gordels geweven. Daarnaast werden veel zadeldekens geweven die van een iets kleiner formaat zijn en soms als “kinderdekens” zijn aangeduid.. Behalve van natuurlijke kleurstoffen maakte men gebruik van het door de Spanjaarden geïntroduceerde indi-go. Het terras-patroon van driehoeken en ruiten was een van de stilistische kenmerken van dekens uit de Klassieke periode. Veel dekens vertoon-den een eenvoudiger gestreept patroon. Een dergelijke deken met een toegevoegd blok-, balk- of ruitmotief maar van uiterst hoge kwaliteit was de "chief blanket", zo genoemd vanwege de kwaliteit en de waarde ervan en omdat het bezit ervan bijdroeg aan de status van de drager. Na verloop van tijd ontwikkelden de balkvormen zich tot ruiten en werd het strepenpatroon naar de achtergrond verdrongen. Spanjaarden namen tijdens strafexpedities soms Navajos gevangen en zij werden als slaven tewerk gesteld in Spaanse huishoudens in de nederzettingen langs de Rio Grande. De Navajos die zich toelegden op weven, vermengden Spaanse en Navajo-elementen in hun dekens die als “slavendekens” worden aangeduid. In de periode van het Mexicaans tussenbestuur die van 1821 tot 1848 duurde werden kleuren en vormen van Navajo dekens beïnvloed door weefwerk uit Mexico dat veelkleuriger was en meer com-plexe motieven vertoonde. In de Spaanse tijd was Santa Fe het knooppunt van handel in het Zuidwesten en goederen, waaronder Navajo dekens, werden van hier uit over land naar Mexico getransporteerd. Na de pacificatie van de Utes en Comanches door de Spanjaarden in het eerste decennium van de negentiende eeuw kon het handels-verkeer in het Zuidwesten zich uitbreiden en intensiveren. Navajo dekens werden door het intertribaal handelsverkeer over een steeds groter gebied verspreid en bereikten zelfs de centrale Plains. Toen de Amerikanen vanuit het oosten over de Plains komend in 1821 Santa Fe bereikten en in 1848 het gezag overnamen, maakte de stad door de handel een nieuwe bloeiperi-ode door en werd de afzetmarkt voor Indiaanse. De plotselinge toevloed van nieuwe kolonisten leidde tot Indiaans verzet en de Navajos vielen nederzettingen in de Rio Grande Valley aan. In 1863 ondernam kolonel Kit Carson een strafexpeditie tegen de stam en dreef 8000 mensen tezamen waarna zij gedeporteerd werden naar Bosque Redondo bij Fort Sumner in centraal New Mexico. In het begin van deze overgangsperiode maakten de Indianen kennis met industrieel geproduceerde wollen en katoe-nen garens die geleidelijk aan de eigen gesponnen wollen garens gingen vervangen. De nieuwe garens boden ook een breder kleurenscala dan de met natuurlijke verfstoffen behandelde gesponnen wol. De anilineverven werden ook gebruikt om de eigen handgesponnen garens te kleuren. Nieuwe patronen werden toegepast, waaronder kruisen, zigzaglijnen, e.d. De in ge-kleurde smalle strepen uitgevoerde "Moki" dekens wonnen aan populariteit, evenals het door Mexicaanse dekens geïnspireerde "Saltillo"-patroon dat werd gekenmerkt door geserreerde ruiten en borders. Wanneer dit geserreerd en repetitief patroon in felle kleuren werd uitgevoerd had het oog moeite om vat te krijgen op het patroon en sprak men van "eye-dazzlers" vanwege het optisch effect. De traditionele Navajo kleding werd geleidelijk vervangen door kleding en dekens van westerse makelij maar Indiaanse wollen dekens bleef men dragen. In 1868 mochten de Navajos weer naar hun moederland op het Colorado Plateau terugkeren waar een reservaat voor hen was aangewezen. Het weven van dekens onderging ook op het reservaat nieuwe invloeden. Dekens die tot dan toe waren geweven vertoonden vrijwel alleen geometrische patronen. Nu verschenen ook natu-ralistische elementen zoals bloemen, dieren en menselijke figuurtjes. Omdat de Santa Fe Railroad veel indruk op de Indianen maakte werden ook treinen als motief opgenomen. Deze categorie dekens noemt men "pictorial rugs". Na 1890 motiveer-den handelaren de Navajos om patronen, kleuren en formaten van dekens aan te passen aan de smaak en behoefte van blanken zodat hun afzet vergroot kon worden. Vooral Lorenzo Hubbell in Ganado en J.B. Moore in Crystal namen initiatieven op dat gebied. Dat leidde onder andere tot het weven van "rugs", vloer-, wand- en tafelkleden, en overname van motieven die men op tapijten met Oosterse patronen zag. Verticale composities van patronen en borders werden ook overgenomen. In het gebied van de Two Gray Hills handelspost werden dergelijke kleden in neutrale kleuren van zelfgesponnen wol geweven. Vanaf eind tachtiger jaren leverden de handelsposten garens die in Germantown in staat Pennsylvania werden gemaakt omdat hun kwaliteit het beste was. Ook anilineverven met een breder kleurenscala, waaronder pasteltinten, werden aangeboden. Regionale stijlen begonnen zich te ontwikkelen op basis van materiaal, patronen en kleuren. Verschillen in kwaliteit werden bepaald door de doelgroep voor de dekens. Aan massapro-ducten voor leger en toeristen werden minder hoge eisen ge-steld dan aan productie voor eigen gebruik. De hoogste kwali-teitseisen werden gesteld aan dekens die dienden ter onder-streping van de eigen status en stukken die bestemd waren voor verzamelaars en musea. Vanaf 1910 werden op "pictorial rugs" ook Navajo goden, zogenaamde "yeis" afgebeeld, ondanks het taboe daarop. De ontwerpen waren afgeleid van zandschilderingen die medi-cijnmannen maakten tijdens ceremonies. Blanken beschouwden deze "yei"-dekens als authentiek en de vraag ernaar nam in de loop der jaren steeds verder toe. Vooral in het gebied rond Shiprock werden deze dekens als eerste geweven. Na 1919 vond een renaissance van het traditionele ambacht plaats en men spreekt van een periode van "revival". De stimu-lans tot het gebruik van handgesponnen wol, traditionele patronen en natuurlijke verfstoffen kwam van Cozy McSparron, de eigenaar van de Chinle handelspost, en Mary Cabot Wheel-wright, een rijke filantrope die in Santa Fe een museum stichtte. In de loop der jaren begonnen steeds meer Navajos op traditionele wijze hun dekens te produceren. De vraag van blanke toeristen en verzamelaars veranderde in diezelfde periode. Men verlangde minder aan westerse smaak aangepaste kleden en hechtte meer waarde aan etnische authenticiteit. Op het Navajo reservaat treft men zowel in hogans als daarbui-ten nog vele weefgetouwen aan waaraan door de vrouwen wordt gewerkt. Het maken van kleden voor eigen gebruik wordt geïnspireerd door culturele tradities die weliswaar veranderin-gen hebben ondergaan in de loop der eeuwen, maar toch tot op de dag van vandaag levend zijn gebleven. De productie voor de blanken, hetzij kwaliteitskleden voor de kunstmarkt en verzamelaars, hetzij eenvoudige kleden voor de toeristenindustrie, wordt ingegeven door het economisch belang, aangezien op het woes-tijnachtige Colorado Plateau weinig mogelijkheden bestaan voor werk en inkomen. (PH, 2000)
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie