Muts

 

De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen: a - de onderhul; b -...

Doorzoek de website met tags
Maker
onbekend
Objectnummer
005636
Instelling
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Periode
1900 - 1920
Credits
Zuiderzeemuseum Enkhuizen
Herkomst
aankoop 1956-09-21

De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen: a - de onderhul; b - de blinker c - de hullekap ; d - de orenkap plus keelband; e - de (boven) muts; De jongensmuts is een rozetje met zes banen eromheen, het meisjesmutsje bestaat uit een middenbaan met twee zijbanen.; 's Zomers is het mutsje van katoen, en rondom afgewerkt met langet. Voor hoogtijdagen heeft men bij voorkeur een mutsje van een mooie sitsen stof. 's Winters is de muts veelal van een zwaardere stof, bv. damast- of japonstof (een wollen vilt-achtige stof), omgeboord met wollen of zijden koor.; Volgens oud gebruik werd aan de achterzijde van de muts, waar de kooreinden samenkwamen, een belegseltje, bij voorkeur een "sitspleistertje" aangebracht, dat deze kooreinden bedekte. Bij laat 18e eeuwse mutsen is deze pleister nog vrij groot, maar gaandeweg wordt dit lapje steeds smaller, om omstreeks 1920 totaal te verdwijnen.; Gebruikte men voorheen twee keelbanden om de muts op zijn plaats te houden, een bij de orenkap en een bij de (boven)muts, later is men alleen bij de (boven)muts een keelband blijven gebruiken.; Een donkere kleur stof of sober patroon, zijn kenmerkend voor het in de rouw zijn. Bij zware rouw wordt over de kinderkap ook nog een onderhul opgezet, die ondoorzichtig van stof is en alle onderliggende onderdelen aan het oog onttrekt. Deze traditie geldt voor zowel jongens als voor meisjes. Kindermuts, zwarte sarris (wol), bestaande uit een rozetje met zes banen eromheen, rond om afgezet met bruin wollen koor, met een lichtbruin rubbetje en gele spiegeltjes, rozetje van hetzelfde koor, een genaaid netje in het rozetje, middenachter een stukje nachtgronden sits, rood-blauw wollen gekeperd keelbandje, grijs katoenen voering, gedragen in de winter door een jogen tot zijn 7e jaar, voor in de rouw. De hoofdbedekking (kinderkap), die het meisje tot aan haar 18e jaar draagt en de jongen tot aan zijn 7e jaar, bestaat in volgorde van onderen af uit de volgende 7 onderdelen: a - de onderhul; b - de blinker c - de hullekap ; d - de orenkap plus keelband; e - de (boven) muts; De jongensmuts is een rozetje met zes banen eromheen, het meisjesmutsje bestaat uit een middenbaan met twee zijbanen.; 's Zomers is het mutsje van katoen, en rondom afgewerkt met langet. Voor hoogtijdagen heeft men bij voorkeur een mutsje van een mooie sitsen stof. 's Winters is de muts veelal van een zwaardere stof, bv. damast- of japonstof (een wollen vilt-achtige stof), omgeboord met wollen of zijden koor.; Volgens oud gebruik werd aan de achterzijde van de muts, waar de kooreinden samenkwamen, een belegseltje, bij voorkeur een "sitspleistertje" aangebracht, dat deze kooreinden bedekte. Bij laat 18e eeuwse mutsen is deze pleister nog vrij groot, maar gaandeweg wordt dit lapje steeds smaller, om omstreeks 1920 totaal te verdwijnen.; Gebruikte men voorheen twee keelbanden om de muts op zijn plaats te houden, een bij de orenkap en een bij de (boven)muts, later is men alleen bij de (boven)muts een keelband blijven gebruiken.; Een donkere kleur stof of sober patroon, zijn kenmerkend voor het in de rouw zijn. Bij zware rouw wordt over de kinderkap ook nog een onderhul opgezet, die ondoorzichtig van stof is en alle onderliggende onderdelen aan het oog onttrekt. Deze traditie geldt voor zowel jongens als voor meisjes.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie