Kenmerkend voor deze doeksoort (mangiring) zijn effen, rode zijbanen (sisi) met een witte streep langs de zelfkanten. De middenbaan heeft smalle strepen in wit, rood, indigoblauw en soms geel. De...
Kenmerkend voor deze doeksoort (mangiring) zijn effen, rode zijbanen (sisi) met een witte streep langs de zelfkanten. De middenbaan heeft smalle strepen in wit, rood, indigoblauw en soms geel. De volgorde van de strepen is regelmatig en wordt steeds herhaald over de hele middenbaan. De geïkatte pijlspitsmotieven zijn wit, komen alleen in de indigoblauwe strepen voor en de pijlpunten wijzen allemaal in dezelfde richting. Het Toba woord 'mangiring' betekent, 'een klein kind met de hand leiden'. Het basiswoord iring duidt op een consequente regelmatige volgorde; de een na de andere, in een rij (Tichelman 1938:66) en verwijst waarschijnlijk naar de ikatmotieven in de doek. De rituele betekenis van de doek wordt ook door de naam aangegeven. De doek wordt door de ouders aan hun getrouwde dochter gegeven met het doel "mangiring anak, mangiring boru", oftewel, om zegen te geven in het krijgen van kinderen of 'orde' te scheppen in een ander aspect van het leven, bijv. harmonie in het huwelijk. De doek wordt door ongetrouwde meisjes gedragen als schouderdoek (Niessen 1993:105, fig. 88).
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie