Geborduurde mantel met capuchon

 

Wollen mantel of boernoes (akhnif) met geborduurde versieringen. Dergelijke wollen mantels werden alleen gedragen door mannen van de Ait Ouaouzguite bevolkingsgroep in het zuiden van het Hoge...

Objectnummer
TM-2838-1
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
1900-1950
Herkomst
Tazenakht

Wollen mantel of boernoes (akhnif) met geborduurde versieringen. Dergelijke wollen mantels werden alleen gedragen door mannen van de Ait Ouaouzguite bevolkingsgroep in het zuiden van het Hoge Atlasgebergte (Grammet 1998: 169). Een typisch kenmerk van deze mantels is dat ze altijd voorzien zijn van rode versiering aan de achterzijde (Besancenot 1988: 120). De geborduurde patronen hebben zowel een decoratieve als een symbolische functie. De mantel is aan de achterzijde is voorzien van een versiering in de vorm van een oranjerood trapezium met tekens en motieven langs de zijden. De lokale overleveringen schrijven meerdere betekenissen aan dit motief toe: het wordt gezien als een halve maan (ayyour in het Berbers) in de donkere nacht, maar de meeste gangbare benaming onder de weefsters die soortgelijke mantels maken voor dit motief is toch het oog, die de drager van de kleed zou moeten beschermen tegen het kwaad, in bijzonder het boze oog (Rainer 1999: 78). Volgens andere tradities stelde deze versiering een rivier voor die dwars door de velden stroomt of een spiegel (lemri) die het gevreesde 'boze oog' moest afwenden. De figuur in het midden werd ook wel als slang of hagedis gezien (Bernasek 2008: 68). Aan de capuchon is een grote kwast bevestigd. De onderrand van de mantel is voorzien van ingeknoopte wollen franjes (icherbeliyn). Bij de mantel werden doorgaans bontgekleurde laarzen gedragen (isjokjad), geweven uit wol, met versieringen. Als accessoires droeg men een tulband (rezza) of een zwarte muts (joodse berbers) en een leren schoudertas (aqqowrab). Joden droegen de akhnif veelal binnenstebuiten (Grammet 1998: 174). De mantel werd met name door herders gedragen. De mantel werd over het hemd en de broek heen gedragen en is een typisch winterkledingstuk. Dit kledingstuk werd door zowel joodse als moslimberbers uit deze regio gedragen. In de eerste helft van de 20e eeuw was deze mantel (boernoes) de algemeen gebruikte mannendracht in de regio. Daarna verdween deze dracht geleidelijk. De mantels werden bijna uitsluitend op bestelling vervaardigd. Voor kinderen werden kleine maten vervaardigd. Over de geschiedenis van de akhnif en, meer algemeen, van de boernoes in de Berbercultuur is niet veel bekend. Een vergelijkbaar type boernoes in gemêleerde techniek van geitenhaar en zwarte wol werd ooit door de herders op Sicilië gedragen (Amahan 1998: 235). Dit zou kunnen wijzen op een Romeinse herkomst. Mogelijk hebben de Berbers de cappa of toga van de Romeinen overgenomen tijdens hun bezetting van Noord-Afrika (148 v.C - 4e eeuw). Het is overigens niet uit te sluiten dat de boernoes oorspronkelijk een berbervinding is, als we kijken naar de 'boernoesvormen' op de prehistorische rotstekeningen uit de Sahara. Vervaardiging De mantel met capuchon is uit één stuk en in model geweven van kamelen- en geitenhaar op een staand weefgetouw. Het weefsel is in inslagribs. Op de achterzijde is een groot oranje vlak ingeweven. De gebruikte techniek is gobelintechniek. Langs de randen van het oranje vlak en op het vlak zelf zijn versieringen geborduurd in steelsteek. Verder is op het zwarte vlak ook nog een vlak in zwarte wol geborduurd dat is afgezet met zwarte wollen franjes. Langs de voorkant is de mantel afgezet met leer. Aan de capuchon (aqelmoe) hangt een grote kwast en de onderrand van de mantel is voorzien van ingeknoopte franjes van (vermoedelijk) geitenhaar met hier en daar een gekleurd wollen draadje. De delen van de mantel zijn met de hand aan elkaar genaaid. De mantel is door vrouwen vervaardigd, maar werd door mannen gedragen.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie