Borst- of schouderdoek voor vrouwen

 

Vanwege hun relaties voor en tijdens de koloniale periode met de oostkust van Sumatra (de Karo Batak dienden als soldaten en werkten op de plantages) hadden de Karo heel lang toegang tot...

Objectnummer
TM-903-8
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
voor 1934
Herkomst
Karo (regentschap)

Vanwege hun relaties voor en tijdens de koloniale periode met de oostkust van Sumatra (de Karo Batak dienden als soldaten en werkten op de plantages) hadden de Karo heel lang toegang tot handelsartikelen aan de kust. Hier hebben zij witte katoenen lappen gekocht en naar hun vrouwen in de bergen gebracht. In de 19de eeuw werden de Karo gekenmerkt door hun blauwe kleding. De witte handelslappen werden in plantaardige indigo verfbaden gedompeld om vervolgens op dezelfde manier als de met de hand geweven stoffen gebruikt te worden. De "batu jala" is zo'n blauw geverfde Karo doek. Batu jala zijn de stenen (volgens Joustra in 1907:118), "meestal een ijzeren ketting", onderaan een werpnet. De uitgespaarde patronen aan de randen van de doek hebben een daaroplijkende vorm. Door toepassing van twee verschillende uitsparingstechnieken, fold resist en tritik, (Larsen 1976:16a en d) wisten de Karoververs zulke witte patronen in de blauwe doeken aan te brengen. Volgens informatie van C.J. Westenberg, toenmalige Controleur van Karo, hebben Jasper en Pirngadie (1916:83) weergegeven dat de Karo deze uitgespaarde motieven "ayau" noemen, en het maken van die patronen "ayauwi" (zie ook Indonesian Art: A Loan Exhibition From the Royal Indies Institute Amsterdam, The Netherlands, October 31 to December 31, 1948: 56, no. 115). Joustra (1907:116) geeft het woord "ayo" voor de uitgespaarde strepen die vooral langs de uiteinden van de doek (vouw plangi), en in een lijn door het midden van de doek (tritik), van zelfkant tot zelfkant, worden gemaakt. Als de doek, zoals deze, twee strepen heeft, heet de doek "batu jala si duwa ayo" (Joustra 1907:118). De tritik techniek wordt niet op deze doek toegepast. De "batu jala" werd vooral gebruikt als hoofddoek bij rituele gelegenheden door ongetrouwde meisjes (Niessen 1993:5, fig. 3,4) en ook als schouderdoek vooral voor meisjes (Niessen 1993:67, fig. 52). In dezelfde afbeelding wordt het door een jongen als omslagdoek gedragen. In Niessen (u.p./2004) wordt de "batu jala" om de hals door een man gedragen. Vervaardiging De doek is van ingevoerde katoenen stof gemaakt en wordt niet lokaal geweven. De Karo Batak maken plantaardig blauw verf van indigofera tinctoria (sarap) en marsdenia tinctoria ('selawen'). Als de doek een paars-rode schijn heeft, kan dit zijn veroorzaakt door een speciale bad dat cinah heet en omvat bloed van de buffel. De 'batu jala' wordt aan de uiteinden versierd door gebruik van een vouw uitsparingstechniek (Larsen 1976:16, fig. a). Volgens Jasper en Pirngadie kunnen de witte plekjes onstaan "door kleine stukjes bamboeschil vast te naaien, die na de blauw verving weder worden verwijderd" (1916:84). Door het midden van de doek wordt een streep aangebracht door middel van tritik. Als meerdere lappen aan elkaar worden genaaid is een siersteek vaak gebruikt ('seretseret'). De versiering is aan beiden kanten van deze doek zichtbaar.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie