Op 18 februari 2016 was ik gastspreker tijdens de Theatersalon, een bijeenkomst die werd georganiseerd door Bijzondere Collecties UvA (TIN) en Modemuze. Deze salon werd gehouden om aandacht te besteden aan het ontsluiten van de collectie van het voormalig TIN (Theater Instituut Nederland) op online platform Modemuze. Deze collectie bestaat ondermeer uit een grote verzameling theaterkostuums, accessoires en toebehoren en wordt beheerd door Bijzondere Collecties UvA.
Om de Theatersalon voor te bereiden bezocht ik in de laatste week van januari het depot van het TIN/ Bijzondere Collecties UVA. Deze collectie bevindt zich momenteel in een non-descript bedrijvenverzamelgebouw in Amsterdam Zuidoost.
Na binnenkomst werd ik langs tal van theateraffiches, kostuums, maquettes, rekwisieten en poppen geleid door conservator Hans van Keulen. Sommige stukken vond ik van een ontroerende schoonheid; anderen vormden treurige resten van een vervlogen periode. Ze zijn allen zorgvuldig opgeborgen en keurig gearchiveerd.
Het was fascinerend om aan de hand van de collectie een goed zicht te krijgen op de ontwikkeling van het theater in het algemeen en scenografie in het bijzonder gedurende de afgelopen 150 jaar. Deze collectie geeft daarmee indirect ook een beeld van de maatschappelijke en politieke bewegingen van Nederland in diezelfde periode.
Zo zag ik kostuums ontworpen door Rien Bekkers voor de productie Zinsbegoocheling. Het betrof Een kostuum gedragen door Pierre Bokma als Clindor in Zinsbegoocheling; een ontwerp van Rien Bekkers uit 1997. Ontworpen bij Toneelgroep Amsterdam. Het kostuum is door goed getrainde professionals gemaakt. Het is vervaardigd uit hoogwaardige stoffen en voorzien van accessoires en borduursels. Het was een zinsbegoocheling in de letterlijke zin van het woord, alsof het theaterstuk een ode was aan de kostuumontwerper. Dat komt in het huidige theaterklimaat en met de huidige budgetten vrijwel niet meer voor.
Ik vroeg tijdens mijn bezoek ook om “saaie” items. Items die minder spectaculair zijn om te zien, zoals bijvoorbeeld papieren en of contracten. Dit bracht mij bij een briefwisseling uit de jaren 50 van de vorige eeuw uit het archief van de Nederlandse Opera. Een contract en getypt verzoek van de Nederlandse Opera van 19-09-1958 en een handgeschreven antwoord van ontwerper Dominik Hartmann, gedateerd op 29-09-1959.
Het is fascinerend om te lezen hoe de ontwerper voor een enscenering van Wagners’ Lohengrin geacht werd te werken. Het geeft inzicht in de hoogte van budgetten van het gezelschap tijdens de wederopbouw. Voor deze opera diende de ontwerper bestaande kostuums en decors aan te passen. Tevens moesten ontwerpen worden toegevoegd om het geheel “moderner” te maken. Je zou dus kunnen spreken van het “up-cyclen” van kostuums die reeds aanwezig waren. Binnen een reeds bestaand beeld moest Hartmann een nieuw scenografisch concept ontwikkelen. Wat vraagt dat van je ontwerp vaardigheden en vrijheid, vroeg ik mij af?
Dan zijn er de stukken uit het eind van19de en begin 20ste eeuw. Zoals bijvoorbeeld item KT 00102.00: Een kostuum gedragen in 1894 door mevr. Theo Mann- Bouwmeester als Madame Sans Gene in Madame Sans Gene van Sardou. Ze behoren tot de meer spectaculaire items, mede omdat ook veel is gedocumenteerd over de draagster.
Mevrouw Bouwmeester zegt over haar kostuums: "Wàt ik bezat, besteedde ik aan toiletten en alles werd bij me thuis gemaakt. Hemel, wat was dat een tijd. Een tijd, waarin ik halve nachten opzat om te knippen. Ik kon niet slapen uit zorg voor mijn kostuums. Soms, midden in den nacht, sprong ik op en ging naar de kniptafel in de apart voor het maken van mijn japonnen ingerichte kamer. Dan teekende ik op die tafel met een krijtje of een potlood de modellen, die ik in mijn hoofd had en die ik gauw op de plank zette om ze toch vooral den volgenden dag niet weer kwijt te zijn. Want dàt is de hoofdzaak bij iedere actrice: coquet te zijn en elegant er uit te zien op het tooneel." (uit: Theo Mann-Bouwmeester, Mijn Jeugd- en Tooneelherinneringen, Amsterdam 1916)
Bouwmeester ontwierp en vervaardigde dus zelf de kostuums. Dat riep bij mij associaties op met het huidige theaterklimaat, waarin de politieke keuzes, gemaakt tijdens de financiële crisis, hebben geleid tot drastische bezuiniging op ontwerpers en budgetten. Soms gaan medewerkers van gezelschappen zelf aan de slag gaan als ontwerper. Of worden ontwerpen gerealiseerd door een onevenredige inzet van vrijwilligers of stagiaires. Deze manieren van werken zijn wellicht nooit (ver) weggeweest (en dit geldt natuurlijk niet voor enkele topgezelschappen), maar de kostuumsector heeft het momenteel zwaar.
Daarnaast zie je ook de tendens van het collectief: jonge theatermakers ontwikkelen zelf de gehele voorstelling. Dus ook het ontwerpen en vervaardigen van kostuums. Tegelijkertijd zie je ook dat scenografen (ontwerpers) zich in andere disciplines begeven. Dan worden de eigenschappen van theaterontwerpers ingezet om theater te maken of te reflecteren en te reageren op ontwikkelingen in de creatieve industrie.
Als voorbeeld beschrijf ik een ontwikkeling uit mijn eigen praktijk. Momenteel ontwikkel ik ENCOUNTER. Het is een artistiek onderzoek naar het ervaren van contact, grenzen en intimiteit. Dit beeldend onderzoek komt voort uit het pasmoment van de kostuumontwerper. Het werd getoond in musea, de openbare ruimte en in workshops. Er is dus sprake van een crossover met verschillende sectoren buiten het theater.
Kortom waar leiden al deze ontwikkelingen naar toe? Gaan we weer terug naar het eind van 19de en begin 20ste eeuw? Of gaan we ook bestaande producties up-cyclen? Dat past in ieder geval in het huidige duurzaamheids principe. Of komen er na een aantal magere crisis jaren weer vette jaren, met ruimere budgetten? Wat gaat er verloren en wat genereren deze nieuwe ontwikkelingen?
Misschien dat het resultaat hiervan dan uiteindelijk weer in een collectie belandt en, wie weet, roept dat weer vragen op bij een bezoeker?
Joost van Wijmen volgde de opleiding theatervormgeving aan de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en aan de Kunsthochschule Weissensee in Berlijn. Joost heeft als kostuumontwerper gewerkt voor diverse opera-, theater-, musical- en dansgezelschappen en met regisseurs als Monique Corvers, Paul Eenens, Bruun Kuijt en Monique Wagemakers. Ook waren zijn kostuums te zien in voorstellingen op verschillende festivals, zoals Oerol, de Parade en LowLands. Sinds 2002 is hij docent aan de afdeling Theatervormgeving van de Hogeschool voor de Kunsten Utrecht en sinds 2015 als onderzoeker verbonden aan het lectoraat Performatieve Maakprocessen van de HKU.
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie