Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
In 1866 richten Arend Serné en Helena van Hoekelen de firma Serné op in Amsterdam. Als enthousiaste amateur-toneelspelers maakten ze kostuums en rekwisieten in hun woning aan de Leidse Kruisstraat. Dit was voor hen geen probleem, aangezien Arend een meubelmaker was en Helena een naaister.
Al snel klopten vrienden bij hen aan en niet lang daarna stond ook de professionele toneelspeler voor de spiegel. Het werk nam toe en zo ook hun collectie. In 1883 betrekken ze het pand 56 aan de Groenburgwal, dat ingericht wordt als woon- en werkruimte. De komende drie generaties van de familie: Arend Serné jr., Bart Serné en Arend Louis Serné, bleven vanaf de Groenburgwal kostuums maken voor tableaux vivants, bal masqué, studenten maskerade, historische optochten, operette en het theater.
In 1966 geeft de firma een feest voor hun 100-jarige bestaan met als motto: Op zaterdag 24 september herdenken wij de dag, dat een eeuw geleden de grondslag werd gelegd voor een verzameling costumes, waarin de mode van twintig eeuwen in leven wordt gehouden. Bij die gelegenheid werd het huis gerestaureerd; Arend Louis wordt het jaar daarna directeur.
Recensies van toneelstukken en optochten in de kranten – waarvoor de firma de kostuums verzorgden – waren uitsluitend lovend. De kleding werd vaak ‘frisch en fraai’ genoemd. Daarnaast werd ook de historische correctheid van de kostuums gecomplimenteerd. Maar waren de kostuums wel historisch correct? In 2015 is op de site van Modemuze al een filmpje geplaatst over een japon van de firma, door Leonie Sterenborg. Hierin blijkt dat de japon toch zo zijn gebreken had.
De ontwerpen van de kleding werden getekend door een ontwerpers zoals Anton Molkenboer en Frans Smits – ontwerper van alle leger-, politie- en galauniformen. Door gebruik van ontwerpers gaf het de firma een onderscheid van andere costumiers. Ook werden kostuums gemaakt die waren afgeleid van schilderijen, prenten en boeken. Arend Louis zegt in zijn autobiografie ‘De firma A. Serné & Zoon in Arendsvlucht’ dat de achtdelig ‘La costume Historique’ van Auguste Racinet één van de bronnen was. Een werkneemster die voor korte duur werkzaam was bij de firma in de jaren zeventig, vertelt in een krantenartikel dat ze kostuum maakte voor Mokum 700. Bij het maken gebruikte ze als voorbeelden oude boeken. Hieruit kan geconcludeerd worden dat vele pakken van de firma waren gebaseerd op achterhaalde informatie uit oude bronnen. Een ander leuk voorbeeld van historische incorrectheid, was een reclame voor een stofzuiger. In 1976 verscheen een reclamespotje voor de Nilfisk GM80 stofzuiger. Hierin verscheen een Noorman met een helm van de firma. Daarop twee hoorns bevestigd.
Maar dit betekent niet dat de kostuums van slechte waarde waren. Integendeel! Gedurende hen bestaan, werd de firma voluit geprezen door de klanten. De kleuren en stoffen van pakken toonde de kwaliteit. Als kunsthistoricus was Arend Louis gedreven om de kostuums niet alleen precies na te maken, maar ook op exact dezelfde wijze. Na de tweede wereldoorlog – toen Arend Louis erbij kwam - werd de firma zelfs gezien als ‘DE’ costumier van Nederland en dat bij gebruik van hun kostuums, succes verzekerd was.
In de jaren 70 en 80 liep de vraag naar historische kostuums af. Alleen de film- en televisiewereld waren nog grote klanten. Uiteindelijk verloor ook de firma deze twee en sloot zijn deuren in 1993. Aan het einde was er een collectie van ongeveer 60.000 kostuums opgebouwd - volgens de zus van Arend Louise. Nu kwam de vraag: Wat moet er met de voorraad gebeuren? De zus van Arend -Marie Louise- kwam met het idee om ze naar een attractiepark in Japan te sturen, waar ze een Nederlands stadje hebben nagebouwd. Net zoals in Volendam, konden bezoekers verkleedt in de kostuums van Serné. Helaas viel dat idee door de mand. Een ander idee was om de inwoners van Papoea-Nieuw-Guinea aan te kleden in de kostuums. Maar ook in dit idee zag Arend niks.
In de jaren voor en na de sluiting werd een deel verkocht aan particulieren. Eén hiervan was Gerritsen theaterkostuums, waar ze nog steeds worden gebruikt in theatervoorstellingen of gehuurd worden voor feestjes en partijen. Een ander deel is opgenomen door culturele instellingen. Hier is ook een duidelijk verschil zichtbaar met de omgang van de kleding door de instellingen. Het Rijksmuseum kwam een oud jurkje ophalen met uiterste zorg. Kort daarvoor lag het jurkje nog op de strijkplank, waar het werd gestreken door Arend. Het grootste deel werd weggegooid en uiteindelijk had Arend persoonlijk nog zo’n 250 kostuums in bezit. Met die kostuums werden nog opvoeringen gedaan voor senioren in bejaardentehuizen. In 2021 overlijdt Arend op 96-jarige leeftijd en wordt het pand aan de Groenburgwal gedoneerd aan de vereniging Hendrick de Keyser. Door de opname van de kostuums bij de instellingen zoals het Allard Pierson en Amsterdam Museum en particulier zoals Gerritsen blijft het erfgoed van Serné bewaard voor toekomstige acteurs, actrices en geïnteresseerden naar de geschiedenis van ‘DE’ costumier van Nederland.
Veel van de informatie is afkomstig uit de autobiografie van Arend Serné. Helaas zijn er niet veel van in omloop, minder dan 150 exemplaren. Maar als je meer wilt weten over de firma is het boek in te zien bij het stadsarchief van Amsterdam.
Zoek ook op Serné en Zonen (Firma) op de Modemuze website.
Hoofdbeeld blog-post: Blauwe damasten 18e eeuwse japon met rok, die rond 1800 vermaakt is tot Empire japon. Collectie Amsterdam Museum
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Mijn grootvader was een goede vriend van Bart Serné, de vader van Arend. In de 60-er jaren van de vorige eeuw heeft mijn broer bij een schoolfeest één van de kostuums gedragen.
Mijn ouders hebben enkele keren met hun ouders verkleedfeesten gehad met Bart zijn creaties.
o.a. op 6 mei 1944, zie bijgaande foto.
Ook kwam ik erachter dat mijn schoonmoeder enige tijd naaister is geweest in het atelier van Bart.