Katoenen schouderdoek

 

De 'sadum' stamt uit het zuidelijk Batakgebied. In zijn woordenboek, gepubliceerd in 1861, schrijft Van der Tuuk over een Mandailingversie. De 'sadum' is echter ook een zeer belangrijke en...

Objectnummer
TM-137-144
Instelling
Stichting Nationaal Museum van Wereldculturen
Periode
voor 1921
Herkomst
Sumatera Utara (provincie)

De 'sadum' stamt uit het zuidelijk Batakgebied. In zijn woordenboek, gepubliceerd in 1861, schrijft Van der Tuuk over een Mandailingversie. De 'sadum' is echter ook een zeer belangrijke en veelvuldig gemaakte doek in het Angkola-Batak cultuurgebied ten noorden van Mandailing. De zuidelijke Toba Batak wevers maakten eigen versies, naar de voorbeelden van deze doeken. Deze waren zeer geliefd in het Silindungdal in het begin van de twintigste eeuw. In de loop van de twintigste eeuw is de populariteit van deze doeken toegenomen waardoor zij ook een plaats hebben gekregen in Toba Batak rituele ceremoniën. Het gebruik van de doeken verspreidden ook steeds verder in een noordelijke richting. Bij het begin van de éénentwintigste eeuw zijn versies van de doek tot aan de noordelijke gebieden van Toba, Karo en Simalungun geliefd. Angkolaversies zijn niet altijd makkelijk van de oudere Toba Batak versies te onderscheiden. Door de jaren heen worden de modernere Toba Batak versies steeds meer herkenbaar als zodanig, maar zeker is dat de Toba Batak de motieven, de strepen in de kettingrichting in de zijbanen en de kleuren van de doek hebben overgenomen en toegepast in hun eigen weefkunst. In de middenbaan van deze doek zijn de woorden 'selamat pakai' (gelukswens voor de drager) in suppletoire inslagdraad ingeweven. De kralen patroonrand in de franje einden van de doek kenmerken deze doek als afkomstig uit Angkola. De rode kwasten die daar aanvast zijn gemaakt zijn ook typerend. De doek wordt als schouderdoek gebruikt. Vervaardiging Angkola-Batak 'sadum' weefsels van deze soort bevatten enkele bijzondere weeftechnieken. Eén daarvan is een soort kelimtechniek of inslag wikkeltechniek (weft wrapping). Het is gebruikelijk dat dit toegepast wordt op een rij van grote ruitmotieven die van zelfkant tot zelfkant van de doek loopt. De weefster voegt de inslag met de hand in de ketting toe terwijl de doek nog in het weefgetouw hangt. Hiervoor is een dikkere 'wollige' draad gebruikt (zie Jasper en Pirngadie 1912:225, 226; Niessen up/2004, Techniques: Weft wrapping). Kralen in de inslag zijn volgens Jasper en Pirngadie (1912:226) een typische Angkola versieringswijze. De kralen worden op de inslag geregen en als de inslag wordt toegevoegd, plaatst de weefster de kralen tussen de scheringdraden op hun plaats. Verder hebben de Angkola-Batak een speciaal toestel ontwikkeld om de kralenrand aan de doek te maken. De ketting wordt met de hand tussen de rijen kralen gevoegd (Niessen up/2004). Er zijn vaak rode kwastjes aan de uiteinden van deze randen. De vervaardigingstechniek hiervan staat niet in de literatuur beschreven.

Aanvullingen

Vul deze informatie aan of geef een reactie

Reactie