Hoofd/omslagdoek. Noord-India en Pakistan kennen in de Punjab (die zich bevindt aan beide zijden van de in 1947 ontstane grens) en het daarvan afgescheiden Haryana als karakteristiek borduurwerk...
Hoofd/omslagdoek. Noord-India en Pakistan kennen in de Punjab (die zich bevindt aan beide zijden van de in 1947 ontstane grens) en het daarvan afgescheiden Haryana als karakteristiek borduurwerk grote (circa 1,5 x 2,5 meter) doeken die door lokale vrouwen als hoofd/omslagdoek/sjaal (chador, chadar) worden gedragen. De algemene benaming luidt phulkari (= bloemenwerk): op de katoenen ondergrond worden gestileerde bloemen, mensen, vogels, geometrische vormen geborduurd, op zodanige wijze dat een deel der ondergrond zichtbaar blijft. De phulkari zijn voor dagelijks gebruik. Voor ceremoniële gelegenheden werden met name in de West-Punjab bagh (= tuin) geborduurd, waarbij het gehele oppervlak is bedekt met borduursteken in louter geometrische motieven. Na de geboorte van een jongetje begon de grootmoeder van vaderszijde een bagh te borduren die later aan zijn bruid werd gegeven. Meisjes leerden al vroeg borduren. Er werden steeds meer doeken toegevoegd hetgeen een proeve van bekwaamheid werd en een prestigieus teken van welvaart en vast onderdeel van de uitzet. De phulkari/bagh fungeerden niet louter als sjaal. Ze konden ook gebruikt worden als wanddecoratie en afdekking bijvoorbeeld als sprei. En tevens als welkomssymbool, gelijk een toran, bij de ontvangst van gasten. En als geschenk aan een tempel. Vervaardiging Handwerk. De ondergrond bestaat uit ruwe zelfgesponnen katoen. Deze khaddar werd door de dorpswever vervaardigd in banen van doorgaans 42 tot 60 cm breed waarvan er meestal drie werden samengevoegd. De katoenen ondergrond was doorgaans roestbruin/rood of wit, ook wel zwart, en indigoblauw. De decoratie werd altijd aan één kant aangebracht met grote (valse satijn)steken. De zijde kwam uit Bengalen en Kashmir, soms dure importzijde uit China. Het verven der zijde geschiedde in Amritsar, Jammu of Dehra Ghazi Khan (Pakistan). De borduursters prefereerden de ruwe dorpskatoen als drager boven de veel gelijkmatiger en gladder fabriekskatoen omdat het bij de eerste gemakkelijker was banen te tellen, i.v.m. de borduurstroken. Het borduren werd gedaan door hindoe Jat (bevolkingsgroep) vrouwen, voor welvarende Sikhs en moslims, en voor eigen gebruik. Door geleidelijke islamisering der Jat vond allengs abstrahering en geometrisering van motieven plaats. Vaak werden oude stukken samengevoegd uit diverse banen. Met de deling van Brits-Indië in 1947 die bruusk door het gebied van voorkomen en vervaardiging liep, stierf dit ambacht uit. Zie litt. 1, p.190-1, 29-31; litt. 2, p.113-5, 124. Het zuiver geometrische werk is kenmerkend voor de West Punjab waar bovendien het borduurwerk wordt aangebracht op smalle stroken die later worden samengevoegd, terwijl in de Oost Punjab het borduurwerk over de samengevoegde stroken en dus over de voegnaden heen loopt. Dit zou de TM bagh qua herkomst in de (huidige) Pakistaanse Punjab plaatsen (zie litt. 3, p.73).
Aanvullingen
Vul deze informatie aan of geef een reactie
Reactie